[Johannes Jacobus Groenewoud]
GROENEWOUD (Johannes Jacobus). In 1754 te Dokkum geboren, werd hij predikant eerst te Wijntjeterp c.a. in December 1777, daarna te Marssum in 1780 en in 1782 te Roordahuizum, van waar hij in 1789 naar Zierikzee vertrok. Tengevolge van ligchaamsongesteldheid verzocht en verkreeg hij zijn emeritaat in September 1805, onder voorwaarde, dat hij, volkomen hersteld zijnde, bij eene eventuële vacature vrijheid had weder in zijnen vorigen rang als werkend predikant zijn dienstwerk in deze gemeente te hervatten; daarop zette hij zich te Utrecht met der woon neder, vertrok vandaar in 1813 naar Hoog-Blokland en in 1817 naar Franeker, waar hij den 14den September 1825, ten huize van zijnen zoon, overleed. Hij was gehuwd met Anna Sara Swijghuisen en liet een zoon na, die volgt, en eene dochter.
Groenewoud was niet alleen met lof als predikant werkzaam, maar verwierf zich door zijne kennis der Oostersche taal- en letterkunde grooten roem. Hij heeft zich als zoodanig bij de geleerde wereld verdienstelijk gemaakt door de uitgave van:
E. Scheidii, Lexicon Hebraicum et Chaldaicum manuale in codicem sacrum veteris Testamenti, curanti J.J. Groenewoud, Lugd. Bat. 1810. 4o. 2 part.
Zie Boekz. der gel. wereld, op genoemde jaren; Algem. Konst- en Letterb. 1825. D. II. bl. 294; de Jong, Naaml. van Boek. bl. 536; Glasius, Godgeleerd. Nederl.