daarna aan de Hoogeschool, van Zevecotius in de letteren en historiën, en van Cup en Matthaeus in de regten, onderwijs genoot. Hij bezocht vervolgens de Franeker Akademie, waar hij den 20sten Junij 1641 als student der regtsgeleerdheid werd ingeschreven. Onder Pijnakker en Wissenbach legde hij zich met zulk een ijver op die wetenschap toe, dat de eerste hem, nog voor dat hij gepromoveerd was, aan den Senaat tot bijzonderen regtsleeraar voordroeg, en dat de tweede hem, toen hij pas te Leeuwarden zich als advokaat had nedergezet, aan de curatoren der Geldersche hoogeschool aanbeval.
Als hoogleeraar te Harderwijk beklom hij den 12den April 1648 den juridischen katheder, en groot was de lof dien hij zich door zijn onderwijs verwierf. Overdreven mag die lof zijn geweest, maar onpartijdige tijdgenooten spreken toch met opgetogenheid van zijne zeldzame verdiensten. ‘Als scherpzinnig en geleerd, als duidelijk en kortbondig uitlegger der Romeinsche wetten, zegt de hoogleeraar Bouman, moet hij, te dier tijde, schaars zijns gelijken gehad hebben; zoodat hij door de natuur zelve bestemd en gevormd scheen, om wat daarin duister en ingewikkeld was op te helderen en in het licht te stellen.’ Niet lang mogt de Harderwijksche hoogeschool zich in zijn licht verheugen, daar hij den 18den Maart 1655 als leeraar in de regten aan het Gymnasium van Nijmegen verhuisde, werwaarts vele studenten hem volgden, en waar hij als een orakel der wijsheid en geleerdheid geraadpleegd werd. Hij overleed er tegen het einde des jaars 1677, nadat hij voor een viertal beroepingen naar elders bedankt had. Zijne schriften zijn:
Exercitationes ad Pandectarum loca difficiliora, Hard. 1653. 8o. Noviom. 1660. 8o; ibid. 1663. 12o.
Collegium juridicum publicum ad Pandectarum loca difficiliora, Hard. 1653. 8o.
Dissertationes anniversarioe de domino, Noviom. 1659. 8o.
Dissertationes ad Institutionem Imperialium loca difficiliora, Noviom. 1668. 12o.
Zie Noodt, Orat. funebr. in obit. v. cl. Petri de Greve, gedrukt achter T.L Roukens, Orat. Schol. in laudem Gerhardi Noodt, Noviom. 1767. fol.; Saxe, Onom. liter. T. VIII. p. 248; Ferwerda, Cat. Univers. D. I. St. 7. bl. 305; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 118, 160, 171, 263, 327, D. II. bl. 609; 650.