[Andries de Graeff]
GRAEFF (Andries de), broeder van den voorgaande en mede Vrijheer van Zuidpolsbroek, werd te Amsterdam den 19den Februarij 1611 geboren. In het jaar 1645 het eerst in de regering zijner geboorteplaats geroepen, werd hij in 1657 Burgemeester en bediende dat ambt nog zevenmaal. Hij was in 1672 ijverig in de weer voor de verdediging der stad, tegen een aanval der Franschen, doch geraakte niet te min bij het opgehitst gemeen verdacht. Toen Burgemeesters en Raden der stad besloten hadden om, voor zij daartoe gedrongen werden, de Prins voor Stadhouder te erkennen, en daartoe een afgevaardigde naar 's Gravenhage te zenden in den persoon van de Graeff, werd deze, voornemens zijnde met den postwagen de reis te ondernemen, door een deel gemeen volk omsingeld en aangevallen. Men schold hem voor een verrader, die met geld en brieven naar den Haag trok om de stad aan den vijand over te leveren. Gelukkig schoot de burgerwacht toe, door wiens moed en trouwe hulpbetooning de Graeff het gevaar ontkwam en vertrok. Later bevorderde hij de verheffing van den Prins tot Kapitein en Admiraal-Generaal van Holland, en verzocht den 5den September 1672 zijn ontslag uit de regering. Dit werd hem echter geweigerd; doch nadat alle regeringsambten ter beschikking van den Stadhouder gesteld waren, werd hij met nog negen Raden voorbij gegaan, en alzoo van zijne ambten verlaten. Hij leefde vervolgens in rust tot aan zijnen dood, die den 30sten November 1678 plaats had. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was bijzonder bevriend met den Raadpensionaris Johan de Witt. Keizer Leopold deed aan hem den 19den Julij 1677 een diploma uitreiken, waarbij hij tot Baron des H.R. Rijks werd verkozen, een adeldom, welke, zoo als in dat stuk wordt vermeld, op hem is overgebragt door zijne voorvaderen uit Tirol afkomstig, en die
aldaar den naam van von Graben hadden gevoerd. Hij was gehuwd met Elisabeth Bicker van Zwieten.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XIV. bl. 82, 86; Het beroerd Nederl. D. I. bl. 123, 124; Kok, Vaderl. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 389, D. II. bl. 585; Koning, Het huis te Ilpendam, bl. 29, 30, 43, 44, 69; Muller, Cat. van Portrett.