[Gosewinus van Amstel]
GOSEWINUS VAN AMSTEL, de 37ste Bisschop van Utrecht, was uit het adelijke geslacht der Heeren van Amstel gesproten, zoon van Aegidius van Amstel, en in 1225 tot Proost van St. Jan te Utrecht gekozen. Na den dood van Bisschop Otto III werd hij in 1249, met eenparige stemmen der Kanoniken, tot Bisschop van Utrecht verheven. Beter met den Bijbel bekend dan gewoon om met het zwaard om te gaan, verkreeg hij den naam van zachtzinnig en eenvoudig, en was hij geheel ongeschikt om den last des staatsbestuurs te torschen. Hij lag dan ook den Hollandschen Graaf, Koning Willem II, niets in den weg, en toch was deze er op uit, beducht als hij was voor de aanwakkerende magt der Heeren van Amstel, om Bisschop Gosewinus den voet te ligten. Weldra werd deze dan ook beschuldigd van de zaken zijns bisdoms in den war te hebben gestuurd, en in tegenwoordigheid van Koning Willem, den Kardinaal Petrus Capitius, Bisschop van Keulen, door het gantsche Kapittel onbekwaam geoordeeld om langer aan het hoofd des bestuurs te staan. Gosewinus, niet te eenvoudig om te begrijpen, waar de wind van daan kwam, meende te regt dat het beter was te danken, dan bedankt worden. Na eene regering van nog geen twee jaren legde hij dan ook zijne waardigheid neder, en ontving ter vergoeding het aartsdiakenschap van Keulen. Daar is hij overleden en begraven.
Zie Batav. Saora, D. II. bl. 194; Hoogstraten, Woordenb. op Gosuinus; Wagenaar Vaderl. Hist. D. II. bl. 397, Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 283-285, Van der Chijs, de Munten der Heeren en Steden van Overijss. bl. 49; de Munten der Bisschoppen van Utr. bl. 80.