[Johan de Gouda]
GOUDA (Johan de) behoorde tot het aanzienlijke geslacht de Gouda van Swindrecht en was Syndicus van Groningen. Hij was een man van groote bekwaamheid, doch zeer driftig en ijverig Spaanschgezind. Toen die van Groningen in 1577 op den landdag de gedeputeerden van de Ommelanden gevangen hadden genomen, beschuldigde hij dezen van vele misdaden. In 1579 trok hij, met den burgemeester Johan Wijfering en Lulof Roelofs, in gezantschap naar de Algemeene Staten om over de Unie te handelen, krachtens eene instructie van den 2den Junij des genoemden jaars, die voor het eerst is openbaar gemaakt door Mr. H.L. Wichers, in zijne Verklaring van het Traktaat van Reductie, D. I. bl. 142. Na het verraad van Rennenberg koos hij de partij des Konings, en toonde in alles een man van grooten bedrijve te zijn. Behalve meer andere zendingen trok hij in 1581, met den Burgemeester Joachim Ubbena, naar Madrid, ten einde het gezag der stad over de Ommelanden en de voorregtbrieven aangaande het stapelregt bevestigd te krijgen, als ook om aan den Koning den droevigen staat, waarin de stad en hare jurisdictien door den oorlog en hare trouw aan Zijne Majesteit gekomen waren, open te leggen, en om hulp, bijstand en schadeloosstelling te bekomen. In vele opzigten slaagden de gezanten naar wensch en maakten zich bij den Koning zoo aangenaam, dat zij beiden tot Ridder geslagen werden. In 1586 werd hij eerste Hoofdman in Groningen en lag toen zijn ambt van Syndicus neder. Zijne werkzaamheid en ijver deden later verscheidene pogingen om Groningen aan de zijde der Staten te brengen, mislukken. Bij de voorstanders der vrijheid geraakte hij hierdoor in haat, waarvan in dien tijd eenige blijken gezien werden. Hij overleed op den 4den October 1593 en beleefde alzoo de belegering en verovering der stad
niet, die in 1594 volgde.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XII. bl. 912, (32); Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 549, 550; de Navorscher, D. III. bl. 63, D. IV. bl. 42, D. V. Bijblad bl. II-IV, alwaar het sterfjaar in 1586 gesteld wordt, bl. CXIV.