zoo groot was de haat, dien men hem hier en daar toedroeg, dat in 1787 de ingezetenen der stad Rheenen hare verkleefdheid aan den stadhouder te kennen gaven door een pop van stroo, Gordon voorstellende, openlijk, onder vreugde gejuich te verbranden. Zijn verder levenslot is ons niet bekend. Zijne afbeelding ziet het licht. Zijne nagedachtenis leeft voort in het gezang der Utrechtsche straatjongens, dus luidende:
Mijnbeer Gordon is een brave kapitein,
Hij regeert zijn volkje groot en klein.
Komt, laat ons drinken Franschen brandewijn,
Het zal ter eere van zijn gezondheid zijn.
Zie Verv. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. IX. bl. 22, D. XVII. bl. 420, D. XXIV. bl. 299; Schotel, in Algem. Konst- en Letterb. 1843. D. I. bl. 293; Muller, Cat. van Portrett.