wij aan Goethals zelven verschuldigd, uit wiens aanteekeningen daarover de geschiedschrijver Aitzema geput heeft. Ook bestaat er van Goethals zelven een verhaal van 's Prinsen sterven, dat te Leiden 1647 in fol. is uitgegeven, doch waarvan de titel onbekend is.
Goethals mag ook genoemd worden onder de ijverige voorstanders van de door hem verkondigde leer; ten blijke daarvan herinneren wij aan de door hem en Petrus Cabeljau, predikant te Leiden, den 27sten Junij 1653 te Emmerik gehouden conferentie, met sommige paters der Jezuiten, waarvan het verslag is uitgegeven te Leiden bij Cornelis Banheyningh in 1655.
De afbeelding van Goethals ziet het licht. Zijne zinspreuk was Per convitia et laudes (Door hoon en lof.) Er bestaat van hem ook eene lijkpredikatie op zijnen vader.
Zie van Bleyswijck, Beschrijv van Delft, bl. 451; Soermans, Kerk. Regist. van Zuid-Holl. bl. 37; Veeris, Kerk. Regist. van Noord-Holl. bl. 16, 91, 129, 141; Aitzema, Saken van Staet en Oorloghe, D. III. bl. 58-172; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. bl. 131; Collot d'Escury, Holl. roem, D. II. Aant. bl. 227-229; Muller, Cat. van Portrett.; Janssen, de Kerkhervorm. te Brugge, D. II. bl. 180.