[Jhr. Wilhelm Friederich von Goedecke]
GOEDECKE (Jhr. Wilhelm Friederich von), zoon van Johan Wilhelm von Goedecke en van Frederica Kolbe, werd geboren te Dietz, in het Nassausche, den 26 Mei 1771. Reeds in 1789 trad hij als vaandrig in Nederlandsche dienst, ging na de omwenteling in 1795 in die van Engeland over en verliet die als Kapitein in 1802. Als Kapitein-Kommandant der Huzaren diende hij den vorst van Fulda, en ging in 1806 in Nassausche dienst over, welke hij als Kolonel in het jaar 1816 weder verliet.
De veldtogten van 1793 en 1794 in Frankrijk en Brabant, van 1806 en 1807 in Pruissen, van 1809-1813 in Spanje had hij bijgewoond. In 1815 was hij aan het hoofd der Nassauers en tevens Kommandant der 2de brigade van de divisie Perponcher, toen hij echter door eene kneuzing aan het been verhinderd werd zijne troepen te volgen, het bevel der brigade over moest geven aan den Hertog van Saxen - Weimar en geen deel heeft kunnen nemen aan het roemrijk gevecht bij Quatrebras, waar de Nassauers zich uitstekend gedragen hebben.
Bij het Nederlandsche leger werd von Goedecke in 1816 als Generaal-Majoor geplaatst, en tevens tot Bevelhebber der 1ste brigade van de 5de divisie infanterie aangesteld.
Kort daarop werd hij provinciale Kommandant eerst van Namen, daarna van Luik en in 1824 van Luxemburg, en tevens tot Commissaris des Konings van de bondsvesting benoemd. In die betrekking bleef hij totdat hij in 1840 is gepensioneerd geworden, nadat hij in 1834 tot Luitenant-Generaal was bevorderd. Hij was versierd met de orde van verdiensten van Baden, het legioen van Eer, de militaire Willemsorde 3de klasse, de orde van den Nederlandschen Leeuw en met de roode adelaar van Pruissen. Hij werd genaturaliseerd in 1817 en verheven in den Nederlandschen adelstand.
De Luitenant-Generaal von Goedecke bragt zijne laatste levensjaren in Duitschland door en overleed te Neuwied (Rijn-Pruissen) den 11den Maart 1857. Hij liet een zoon na, Jhr. Guillaume Albert Charles Herman von Goedecke, thans Kapitein der artillerie en adjudant van Z.K.H. prins Frederik der Nederlanden.
Zie Bosscha, Neêrl. Held. te land, D. III. bl. 328, 445, 655; van der Aa, Herinneringen, bl. 168, uit medegedeelde berigten aangevuld.