de uitwerking, die zij te weeg bragten, bij de geschiedschrijvers te lezen is. Er is evenwel één schrijver, en wel een tijdgenoot van Gianibelli, Henricus Hondius, die destijds in het leger van Parma zich bevond, die in zijn werk: Korte beschrijving ende afbeeldinge van de generale regelen der Fortificatie enz. ('s Hage 1624. fol) een hoofdstuk wijdt aan de bedoelde gebeurtenis, en die de grootste eer der uitvinding geeft aan Peeter Timmermans, destijds ingenieur te Antwerpen, en slechts een klein gedeelte daarvan aan Gianibelli, toeschrijft.
Het zal bezwaarlijk gaan, zonder nadere ophelderingen, in deze zaak tot de waarheid te komen, even als uit te maken, of Gianibelli werkelijk te Antwerpen woonde, daar er ook zijn, die meenen, dat hij door koningin Elisabeth derwaarts werd gezonden. Hij schijnt intusschen na de overgave der stad in Engelsche dienst te zijn overgegaan of teruggekeerd. Als zoodanig was hij in 1586 met Leicester in het leger voor Zutphen, door wien hij naar Deventer werd gezonden, om er met allen spoed een brug te slaan. In eene rekening van onkosten heet hij Postmeester Generaal van zijne Excellentie. Met Leicester bevond hij zich in het volgende jaar te Amsterdam, en verkreeg volgens resolutie van de Staten van Holland, van den 24sten Maart 1587, een octrooi van vijf jaren tot het maken van watermolens en fonteinen. Toen nu het vermoeden ontstond dat Leicester eene aanslag op de stad voorhad, verwekte de tegenwoordigheid van Gianibelli achterdocht. Men sloeg hem in stilte gade, en plaatste een spion, in het huis tegen over de herberg in de Warmoesstraat waar hij zijnen intrek genomen had. Het blijkt niet dat er zoodoende iets is uitgelokt.
Gianibelli schijnt zich verder in Engelsche dienst te hebben opgehouden. Hij bevond zich althans bij de Engelsche zeemagt, toen Spanje's onoverwinnelijke vloot naderde. In den nacht van den 7den op den 8sten Augustus 1588, terwijl de vloten door eene plotseling ingevallen windstilte genoodzaakt waren werkeloos te blijven liggen, deed Gianibelli een middel aan de hand, waardoor den vijand grooten schrik aangejaagd en welligt in wanorde zou worden gebragt.
Hij liet daartoe acht onbruikbare schepen met pek, zwavel en allerlei brandstoffen vullen, die, tot in het hart der vijandelijke vloot gevoerd en aldaar aangestoken, groote schrik en verwarring bragten. Gedachtig aan het onheil te Antwerpen, verhief zich op de Spaansche schepen de kreet: Het vuur van Antwerpen! Het vuur van Antwerpen! De Spanjaarden dachten dat de branders met buskruid gevuld waren, en derhalve gelijk aan die gevaarlijke helsche werktuigen, waarvoor de Antwerpsche brug was vernield geworden.
Na dit voorval wordt de naam van Gianibelli niet meer genoemd en ligt zijn verder levenslot in het duister. Uit al