Den Hoonig-raat der Psalm-dichten ofte Davids Palmen met d' andere Lof-sangen, op sang-maate gestelt. Zijnde een versaameling uit de 17 berijmde Psalm-boeken van P. Dathenus enz. Geheel op nooten en op een sleutel gestelt enz. Amst. 1686. kl. 8o. De tweede druk, ‘van fouten gesuivert.’ verschenen te Amst. 1708. 8o.
Deze Psalmberijming, aan den Amsterdamschen Burgemeester Nicolaas Witsen opgedragen, en vereerd met de lofgedichten van Huygens, Bekker, Vollenhove, Schelte en Verlove, werd algemeen geprezen en goedgekeurd. De man moge dan ook geen dichter geweest zijn, als compilator had hij zeer groote verdiensten. Teregt zong daarom Huygens van zijnen arbeid:
't Gerijm van seventhien in een gerym te rygen.
En daer een beter uyt als seventhien te krijgen,
Wien moet men van agthien den meesten danck toewysen,
Aen seventhien voor 't werek, of voor de keus aen Ghysen?
Deze Psalmberijming bleef altijd in hooge achting. Zij legde; met de berijmingen van Voet en van het Genootschap Laus Deo, niet alleen den grondslag der nieuwe Psalmberijming in 1772, maar uit dezelve is ook een tiental Psalmen en de meeste gezangen woordelijk overgenomen.
Zie Andriessen, Aanm. op de Psalmber. van Dathenus, bl. 192; Bidloo, Pan Poëticon, bl. 101; Pars, Naamrol, bl. 235, 236, van Iperen, Hist van het Psalmgezang, D. I. bl. 198; Witsen Geysbeek, Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van de Bibl, der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 173; Muller, Cat. van Godgel. Werk. Supplem. bl. 16.