hunne verrigtingen na zou gaan met die naauwkeurigheid welke de aard der zaak vordert, en zij drongen daarop te sterker aan, alzoo zij zich overtuigd hielden, dat hieruit weldra hunne onschuld geheel zou blijken.
Gevers en de andere gevangenen hadden vroeger op vrije voeten kunnen geraken, indien zij zekere verklaring hadden willen teekenen, die hun strijdig met hunne handelingen en inzigten voorkwam; zij sloegen dat eenparig af, en het bewind, dat hen had bemoeijelijkt, viel in het midden des jaars.
Nu trad hij echter voor een tijd van het staatstooneel af, om dat niet weder te betreden, dan toen het gold de herstelling van Nederlands eigen bestaan, dat in den stroom der omwentelingen was weggezonken.
In het jaar 1799 werd hem het lidmaatschap opgedragen in het geregtshof over het departement van Schelde en Maas. Deze betrekking, en die in Dordrechts bestuur, scheen voor zijn werkzamen geest echter nog niet voldoende te zijn, althans van 1806-1810 nam hij ook deel aan het bestuur van het loodswezen op de Maas en Goedereede.
Van 1811 tot 1816 vond men hem weder als Raad en van het laatste jaar tot 1824 als Burgemeester van Dordrecht. Bovendien trad hij van 1812 tot 1817 op als voorzitter der Regtbank van koophandel, van 1821 tot 1823, als voorzitter der Regtbank aldaar. Onder andere betrekkingen, welke hij nog in de stad zijner inwoning vervulde, was die van Directeur van den Levantschen handel op de Maas, van 1814 tot aan de ontbinding van het bestuur deswege in 1827. In het gewigtige jaar 1813 was Hugo Gevers in de gelegenheid als lid van den Raad van Dordrecht, gezamenlijk met Matthijs Beelaerts, kolonel der schutterij, en anderen, van hunne toewijding aan de zaak des vaderlands blijk te geven; immers voerden zij, gedurende het bombardement van de stad, aldaar het bevel, gelijk met den Maire Jhr. Repelaer van Spijkenisse, tot dat de Franschen waren afgetrokken, waarvoor als toen de Dordtenaren aan ieder hunner een onderscheidingsteeken schonken.
Den 13den Maart werd hij opgeroepen onder de notabelen, ter bekrachtiging van de Grondwet, en hij zag zich bij de instelling der orde van den Nederlandschen leeuw tot ridder daarvan benoemd.
De rampen des vaderlands hadden één groot heil voortgebragt; de oude partijen en geschillen waren uitgewischt, daar alles zich oploste in eene leuze: voor Nederland en Oranje.
Ook Gevers had de waarheid hiervan bewezen en werd, om zijn karakter en ondervinding, door den Souvereinen Vorst, later Neêrlands Koning, zeer gewaardeerd.
Den 23sten Februarij 1824 werd hij tot Raadsheer in het Hoog Geregtshof en, bij de nieuwe organisatie van het regtswezen in 1838, tot Raadsheer in den Hoogen raad benoemd.