eene partij, als de haat en de versmading der andere. In 1786 met Cornelis de Gijzelaar, Pensionaris der stad Dordrecht, afgevaardigd ter staatsvergadering van Holland, was hij geregtigd tot de eerbetooningen, welke, ingevolge een staatsbesluit, den leden dier hooge vergadering moesten bewezen worden. Tot deze behoorde ook dat de zoogenaamde stadhouderlijke poort, door welke, naar ouder gewoonte, niemand, van welken rang ook, buiten den Stadhouder vermogt te rijden, voortaan gedurende der Staten vergadering moest openblijven, om door de staatsleden te worden gebruikt.
Hierover was te 's Gravenhage op den 15den Maart van genoemd jaar, onder de bevolking, gemor ontstaan, en meende men, dat, door dit besluit, de regten van den Stadhouder verkort waren. De volgende dag, ofschoon het gemor toenam, liep nogtans rustig af; maar toen op den derden dag de beide afgevaardigden uit Dordrecht, den kortsten weg nemende naar het huis waar de Staten vergaderden, door de stadhouderspoort reden, gelukte het hun niet, dan door behulp des Drossaards en zijne dienaren, aan den drang der zaamgeschoolde menigte te ontkomen. Na het eindigen der zitting gaven zij, ondanks het dreigende gevaar, den koetsier last om denzelfden weg te rijden, dien hij gekomen was. Nu barstte het geweld op hun los. Naauwelijks waren de paarden eenige stappen gevorderd, en tot aan de overdekte gaanderij gekomen, of de opeengepakte menigte belette den verderen voortgang, terwijl een schrikkelijk getier en dreigend geschreeuw de lucht vervulde. Gevaerts en de Gijzelaar hielden zich bedaard, en gaven den koetsier last om voort te rijden. Nu grijpt zekere Mourand, een paruikmaker, wiens dolle drift hem de oogen uitstraalde, de teugels der paarden, om de koets te doen keeren en dus het rijden door de stadhouderspoort te beletten. Eindelijk kwam de Drossaard met zijne dienaren te hulp, en de beide afgevaardigden werden uit hunnen gevaarlijken toestand gered. Mourand werd gevangen genomen en ter dood veroordeeld, doch op voorspraak van Gevaerts en de Gijzelaar daarvan bevrijd, maar naar het tuchthuis te Gouda overgebragt, waaruit hij, bij de omwenteling in 1787, ingevolge de amnestie van den 27sten September, ontslagen werd.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. VII. bl. 189, 190, D. XII bl. 7-22.