daarna verwisselde hij deze standplaats met Westzaan op het Zuid; maar nog in het zelfde jaar (1779) werd hij door de Amsterdamsche gemeente de Zon, later vereenigd met die van het lam en den toren, tot leeraar verkozen. Hij bleef als zoodanig met trouw en ijver werkzaam, tot dat, op den 18den Augustus 1819, de dood aan zijn nuttig en werkzaam leven een einde maakte.
In vele opzigten maakte van Gelder zich verdienstelijk. Was hij toch door zijnen leer en wandel een sieraad van het kerkgenootschap waartoe hij behoorde, de Maatschappij tot nut van 't algemeen, wier hoofdbestuurder hij tot driemalen toe was, vond in hem een harer warmste voorstanders. Als mensch had hij zijne gebreken, maar ook zijne deugden, en vele waren de kundigheden die hem ten dienste stonden. De natuurlijke geschiedenis was zijn meest geliefdkoosd vak, en van zijne bedrevenheid daarin kunnen onder anderen getuigen de vele belangrijke bijdragen, die hij voor Nieuwenhuis Woordenboek leverde. De Almanakken door de Maatschappij tot nut van 't algemeen uitgegeven bevatten ook menige bijdrage in dit opzigt van zijne hand. Als dichter had hij mede verdiensten. Behalve eenige dichtstukken in het weekblad van Neerlandsch Jongelingschap geplaatst, en eenige andere voor bijzondere gelegenheden opgesteld, was hij mede een der vervaardigers van den bundel van Christelijke gezangen voor de openbare Godsdienstoefeningen, welke in het jaar 1796 door den kerkenraad der Doopsgezinden te Amsterdam werd uitgegeven.
Behalve eenige, zonder zijn naam in onderscheidene maandschriften geplaatste, stukken, zagen van hem het licht:
Redevoeringen over onderwerpen uit de natuurlijke historie, Amst. 1816. 8o. 2 stukk.
Behalve deze moeten er nog van hem uitgegeven zijn drie Redevoeringen, in 1797, 1804 en 1810 bij de opening der algemeene vergadering van de Maatschappij tot nut van 't algemeen gedaan, alsmede de leerrede door hem na de omwenteling van 1795 en twee andere op bedestonden gehouden, terwijl hij zich eindelijk bij zijn kerkgenootschap ook verdienstelijk maakte, door de bezorging van de Doopsgezinde Naamlijst, tot aan 1815.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XXIX. bl. 295; Algem. Konst- en Letterb. 1819. D. II. bl. 129; Nieuwenhuis, Woordenb.; Glasius, Godgel. Nederl.; de Jong, Naaml. van Boek; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. enz. D. II. bl. 110, 181, 189.