[Jan van Gelder]
GELDER (Jan van), geboren in 1647, was neef van den voorgaande en zoon van Jan Pauluszoon, schipper in dienst van de Heeren Lampsins te Vlissingen, en van Anna van Gelder. Zijne moeder hertrouwde, na den dood van haren man, in 1652, met Michiel Adriaanszoon de Ruiter. In dezen vond hij een zorgenden vader, die zijne schreden leidde op den weg van eer en roem. Wel had de Ruiter gewenscht, dat hij, met zijn zoon Engel, in 1667 niet naar zee zou gaan, maar liever eene reize buiten 's lands zou gaan maken, maar de beide dappere jongelieden meenden niet te huis te moeten blijven, wanneer het vaderland hunne hulp noodig had. Te gelijk met de bevordering van Engel de Ruiter, door het kollegie van de Admiraliteit van Amsterdam, werd Jan van Gelder, door het zelfde kollegie, in 1667 als kapitein gesteld op het schip Harderwijk, dat vier en veertig stukken voerde. Daarmede woonde hij in genoemd jaar de roemrijke overwinning bij Chattam bij, behoorde tot de uitgekozene schepen om de rivier naar Londen op te varen, en, na afloop daarvan, tot het eskader onder de Ruiter, om staande de vredesonderhandelingen de Engelsche kusten te verontrusten en alle opkomende Engelsche schepen te vermeesteren.
In 1670 werd Jan van Gelder door Christiaan V Koning van Denemarken, uit achting voor zijn stiefvader, in den adelstand verheven en hem een adelijk wapen geschonken. In den derden Engelschen oorlog had hij het bevel over het schip de Provincie van Utrecht van 60 stukken, en vóór den strijd had hij bevel gekregen om, met vier oorlogschepen, vijf fregatten, drie snaauwen en een galjoot, gedurende drie of vier dagen op de rivier voor Londen te kruissen, ten einde den vijand afbreuk te doen, alle mogelijke berigten van 's vijands magt in te winnen en zich daarna bij de vloot te voegen. Het gelukte hem niet iets van den vijand te vernemen, en, volgens het bevel, kwam hij eenige dagen weder onder de vlag van de Ruiter. Hij nam een dapper deel aan den zeeslag tegen de Engelschen op de hoogte van Kijkduin en den Helder op den 21sten Augustus, doch mogt den gunstigen uitslag van dien roemrijken slag niet beleven. In het heetst van het gevecht werd hem de buik weg geschoten, waaraan hij onmiddellijk stierf. Het vaderland verloor in hem een dapper strijder en de Ruiter een zoon die hij hoogachtte en betreurde. Toen hem iemand over dat verlies beklaagde, antwoordde de held ‘ik weet dat dit de vruchten van den oorlog zijn, dat ik mij zelven Gods wille moet onderwerpen, en daar in te vrede zijn. Heden was het zijn beurt, en morgen zal het misschien de mijne zijn.’