Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
een der eerste Hervormde predikers in ons vaderland. Door de gemeente van Oudewater beroepen, voorzag hij gedurende het beleg der stad in 1575 met ijver in hare geestelijke behoeften, en liet hij niet na de burgerij moed in te boezemen en aan te sporen tot den strijd voor godsdienst en vaderland. Na den overgang der stad was hij op een rantsoen van vijfhonderd gulden gesteld, doch zoodra hij door een begijn aan de Spanjaarden als predikant was bekend gemaakt, werd hij buiten de stad op den 8sten Augustus 1575 opgehangen, nadat men zijn zoon voor zijne oogen gedood had. Nadat zijn ligchaam gedurende 16 maanden gehangen had, werd het in tegenwoordigheid van den Heer van Zwieten, stedevoogd van Gouda, en Gerard Kegelaar, Burgemeester dier stad, afgesneden en toen nog zoo vol van wezen en voorts zoo gaaf en blank van leden gevonden, als of hetzelve eerst vier dagen te voren van het leven beroofd geweest was. Het lijk werd daarna op eene plegtige wijze in de Hervormde kerk begraven, en van deze zeldzame gebeurtenis door genoemde getuigen een getrouw verslag aan 's lands Staten ingezonden, waarna, op het verzoek van Gelasius weduwe, Anna Jans dochter, aan haar met hare drie overgeblevene kinderen, bij resolutie van de Staten van Holland den 16den Julij 1582, ‘in aanmerking nemende het mirakel gods’, verleend is een pensioen van vijftig gulden 's jaar's gedurende haar leven.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. VIII. bl. 121; Soermans, Kerk. Reg, van Zuid-Holl. bl. 66, 67; van Kinschot, Beschrijv. van Oudewater. bl. 42-44, 259-262. |
|