Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
uit Doopsgezinde ouders geboren. Hij werd tot predikant opgeleid en verkreeg den graad van Meester in de vrije kunsten en Doctor in de wijsbegeerte. Na eenigen tijd te Deventer het Evangelie bij die van zijne kerk verkondigd te hebben, legde hij zijne betrekking neder, en nam vervolgens een werkzaam aandeel aan de gebeurtenissen des tijds. Hij schreef gedurende eenigen tijd de Delftsche Historische Courant, was in 1787 secretaris der Delftsche geconstitueerden, en was een der hoofdbewerkers van de bedrijven der Patriotten binnen die stad. Bij den inval der Pruissen in ons land nam bij de vlugt, en bleef van 1787 tot 1795 in ballingschap. Na de omwenteling van laatstgenoemd jaar werd hij lid van het bestuur der Oost-Indische zaken en voorzitter van het uitvoerend bewind der Bataafsche Republiek. Bij de omwenteling van 1798 ontkwam hij met den volksvertegenwoordiger Vreede het gevaar van door Daendels gevangen genomen te worden, maar van uit zijne ballingschap leverde hij een stuk aan de toenmalige regering in, waarin hij verklaarde bereid te zijn, zich te verantwoorden aan de natie, die hem gedurende zoo een langen tijd met haar vertrouwen vereerd had. Hij kwam inmiddels in den Haag terug, en werd op last van het intermediair uitvoerend bewind gevangen genomen. Men was het intusschen niet eens voor welken regter hij zou gehoord worden, en hierover nog hangende stelde de Fransche gezant eene algemeene vergiffenis in, waarin ook Fijnje zou deelen, ten gevolge waarvan deze nog in 1798 ontslagen werd. Sedert onthield hij zich van alle inmenging in staatszaken, zich enkel bezig houdende met de beoefening der letteren en wetenschappen, inzonderheid de wiskunde, waarin hij zeer bedreven was. Onder het bestuur van den Raadpensionnaris Schimmelpenninck en van Koning Lodewijk Bonaparte was hij Directeur der Staats- en Koninklijke Courant, en hij overleed als zoodanig te Amsterdam den 2den October 1809. Teregt noemt van Kampen bem een man vol geest en van een wezenlijk naar het verstandelijke gelukkigen aanleg, werkzaamheid en ongemeene kundigheden. Jammer dat zijne hartstogten hem vervoerden om in te stemmen met de afzetting van zijnen bloedverwant, den beroemden Hoogleeraar J. Luzac. Van zijn genie en belezenheid gaf hij eene fraaije proeve door zijn werk: Beknopt tijdrekenkundig begrip der algemeene geschiedenis, Amsterd. 1783. 4o. Waarvan slechts het 1ste deel het licht zag, zijnde het manuscript van het tweede deel, bij zijne uitlandigheid, verloren geraakt.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XVI. bl. 200, 231, D. XXIII. bl. 221, D. XXXIV. bl. 212, D. XXXVIII. bl. 292, 295, D. XL. bl. 23, 174, 176, 177, 207, 208, 216; Algem. Konst- | |
[pagina 280]
| |
en Letterb. 1809. D. II. bl. 227. 228. Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek., Woordenb. der aamenl.; van Wijk, Wetensch. Woordenb.; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. bl. 710. |
|