[Reinier Fritema]
FRITEMA (Reinier), zoon van den voorgaande. Even als zijnen vader naar de Spaansche zijde overhellende, werd hij in 1567 Grietman van Westdongeradeel. Omstreeks Junij 1570 werd hij door de aanhangers van den Prins van Oranje, die met hunne schepen een inval in Friesland deden, in de nabijheid van Holwerd gevangen genomen, doch kort daarna door zijne vrienden, voor een groot losgeld, vrijgekocht. Hij was ook in 1573 Grietman van Wonseradeel en hij werd als zoodanig in 1576 gelast, om zich met vijftig welgewapende en uitgelezen mannen op Paaschdag te Workum te laten vinden, tot afwering van eenen aanval, welken men meende dat door de Prinsgezinden daar zou ondernomen worden. In het volgende jaar werd hij gemagtigd tot het opnemen van geld bij partikulieren, hetwelk de Robles beloofde met de verschenen intressen deugdelijk te zullen terug betalen. Later, bij de omkeer van zaken, was hij genoodzaakt het land te verlaten, en hij werd verhinderd zijne goederen met zich te voeren. Hij werd kort daarop gedagvaard, en, niet verschijnende, gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard. Hij woonde op het laatst van zijn leven te Groningen, en overleed waarschijnlijk kort na 1591. Hij was gehuwd met Saepk van Cammingha, bij welke hij een zoon en eene dochter had. Zijne weduwe woonde in 1598 te Donjum in Franekeradeel op Fritema-state.
Zie Charlerb. van Friesl. D. III. bl. 1054, D. IV. bl. 763; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 66, 269.