[Benjamin Frieswijk]
FRIESWIJK (Benjamin), zoon van Willem Hendrik Frieswijk, Pensionaris van Leeuwarden, werd aldaar den 18den April 1731 geboren. Hij studeerde eerst te Franeker, daarna te Utrecht, alwaar hij in 1753 proponent werd. Hij werd in 1754 predikant te Britzum, in 1763 te Zierikzee, in 1765 te Leeuwarden, in 1766 te Rotterdam en in 1772 te 's Gravenhage. Aldaar in 1804 emeritus geworden zijnde, overleed hij er den 4den November 1809. Tijdens de onlusten van 1786 namen gecommitteerde Raden een besluit, om op hem en Petrus Nieuwland een waakzaam oog te houden, daar zij, in hunne leerredenen, als in hunne gebeden, de gemeente tot het deelnemen in de verschillende begrippen uitgelokt en aangezet, en alzoo van den predikstoel het smeulend vuur van oproer meer en meer aangeblazen hadden. Na de omwenteling werd dit besluit buiten werking gesteld, met kennisgeving dat zij van de schandvlek op hun geworpen, geheel gezuiverd waren.
Frieswijk was lid van het Genootschap: Kunstliefde spaart geen vlijt, en hij hanteerde nu en dan ook eens de lier. In de werken van dit Genootschap (D. V. bl. 174) komt van hem eene vertaling van de Gewekte min van de la Motte voor. Hij was gehuwd eerst met Isabella Allegonda Vegelin van Claarbergen, en daarna met Maria Adriana van Alphen. Zijne afbeelding door Schmidt geschilderd en door M.D. Sallieth gegraveerd, ziet in fol. het licht met het volgende bijschrift van den dichter Johan van Hoogstraten:
In Frieswijk schetst de kunst den braafsten menschenvrind,
Die, warsch van huichlaarij en echuw van broedertwisten.