bij de Goejanverwellen-sluis door de aldaar posthoudende burgers verhinderd hare reis voort te zetten, waarna eene commissie uit het defensiewezen, te Woerden vergaderd, haar verzocht van de reis naar 's Hage af te zien, uit vrees dat door hare komst het volk tot de eene of andere geweldadigheid zou overgaan. De vorstin gaf aan dit verlangen toe en keerde naar Nijmegen terug, maar deze handeling werd door haren broeder Frederik Wilhelm II, Koning van Pruissen, zoo euvel opgenomen, dat deze oogenblikkelijk een leger afzond om den hoon, zijne zuster aangedaan, te wreken. Weldra rukten de Pruissen ous vaderland binnen en Willem V keerde in zegenpraal naar 's Gravenhage weder, terwijl de herstelde orde van zaken door Engeland en Pruissen gewaarborgd werd. De haat eener het vorstelijk stamhuis afkeerige partij sluimerde slechts tot het jaar 1795, toen, door de in Frankrijk uitgebarstene omwenteling, deze het hoofd weder boven stak. De Prins, door de plaatsgrijpende gebeurtenissen in 1795 naar Engeland gevlugt, werd door zijne gemalin gevolgd, en van nu af doolde de vorstin, dan eens te Brunswijk, dan weder in Pruissen, dan weder in het Holsteinsche rond, tot dat, na de gezegende omwenteling in 1813, de weg naar Nederland weder openstond. Zij kwam in het volgende jaar, den 10den Maart als weduwe terug, woonde beurtelings te 's Hage, te Haarlem of op het Loo, en verwierf door haar lieftallig en vriendelijk gedrag niet alleen de liefde van hen die haar vroeger hoog geschat hadden, maar ook van de zoodanigen die haar steeds vijandig geweest waren. Zij zag haar zoon tot Koning der Nederlanden verheven, en haar overlijden op het Loo, op den 9den Julij 1820 voorgevallen, werd als eene algemeene ramp beschouwd. De dichter Rhynvis Feith, de onafhankelijke zanger der vrijheid, stortte een diepgevoelden treurgalm uit op haar graf. Hare afbeelding ziet het licht. Haar
stoffelijk overschot werd in de vorstelijke grafkelder ter ruste gelegd.
Zie C. van der Aa, Geschied. van Willem den vijfden, D. I. bl. 404 en verder; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II St. II. bl. 667-671; van Wijk, Wetensch. Woordenb.; Woordenb. der Zamenlev..; Muller, Cat. van Portrett. bl. 14.