waarna hij eene door hem opgestelde geloofsbelijdenis aan de pastoors van zijn bisdom deed bezorgen, die driemaal daags moest worden voorgelezen, en waarin het navolgende geleerd werd: de Vader is eeuwig, de Zoon is eeuwig, de Heilige Geest is eeuwig. Er is onderscheid tusschen de personen, maar de natuur is één. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn almagtig. De naam is wel drievoudig, maar de kracht en magt zijn één. De Zoon is uit den Vader op eene onbegrijpelijke wijze geboren; de Heilige Geest komt op eene onbegrijpelijke wijze voort van den Vader en den Zoon. Het is ééne magt, die niet vermeerdert, maar die eeuwig en onverdeeld blijft. Het is ééne gemeenschappelijke oppermagt, een Rijk zonder einde, eene eeuwigdurende glorie, die alleen schept, alleen zonden vergeeft en het Hemelrijk schenkt.’
Na zijn vertrek uit Friesland bezocht Frederik de overige gewesten van zijne kerkvoogdij, en ging met ijver voort de christelijke leer overal te bevorderen. Zoowel de geestelijke als de wereldsche belangen zijner onderdanen vonden in hem een krachtig beschermer. Zijn bisdom werd tijdens zijn bestuur met aanzienlijke goederen vermeerderd, en zijn onverwachte dood was dus een groot en gevoelig verlies. Op den 18den Julij van het jaar 838 werd hij, in de St. Jans-kapel te Utrecht, toen hij zich tot het gebed wilde begeven, door omgekochte booswichten vermoord. Wat tot deze gruweldaad aanleiding gegeven heeft, is niet met zekerheid te bepalen. Vele gissingen worden daarnaar door verschillende schrijvers gedaan. De waarschijnlijkste is, dat Frederik het slagtoffer geworden is van zijnen onvermoeiden ijver, waarbij hij zelfs den Keizer en zijne gemalin niet ontzag. Eerstgenoemde verweet hij, en met regt, het onregt dat hij aan zijne zonen uit het eerste huwelijk deed, ten gevalle van zijnen zoon uit zijne tweede gemalin Judith geboren, en de laatste klaagde hij bij haren gemaal aan, wegens haren gewaanden of wezenlijken misdadigen omgang met Bernard, Graaf van Barcelona. En dat hij als het slagtoffer der wraakzucht van de Keizerin gevallen is, wordt zeker, indien het verhaal waarheid bevat, dat, toen de moordenaars hunne dolken trokken en hem doorstaken, zij uitriepen; ‘Nu is de Keizerin gewroken op hem, die haar zoo veel verdriet berokkend heeft.’
Het stoffelijk overschot van Bisschop Frederik werd in de St. Salvator kerk te Utrecht ter ruste gelegd, en zijn graf met eene tombe gedekt. Door zijne tijdgenooten werd hij om zijne, naar den geest van zijnen tijd, groote verdiensten ten hoogste geprezen en zijne nagedachtenis door de Roomsch Katholieke kerk, op zijnen sterfdag, als die van eenen heilige vereerd. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij staat ook als dichter bekend.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 66; Batav. Sacra, D. I.