Friesland gezonden, en behaalde al dadelijk eene volkomene zegepraal, maar werd zelf zwaar gewond. Hij vertoefde eenigen tijd tot zijn herstel te Sneek, waar men hem spoedig moede werd en hem voor eene som van 8000 Rijnsche guldens in 1497 de stad en het land deed ruimen. Hij keerde evenwel in hetzelfde jaar terug, en vertrok andermaal, na zich van eenige plaatsen voor zijnen meester te hebben meester gemaakt. Door dezen werd hij in 1498 met nog grooter magt wederom naar Friesland gezonden, in last hebbende om de Groningers aan te vallen. Na eenige overwinningen behaald te hebben, traden dezen met hem in onderhandeling, en kochten hem voor 23000 Rijnsche guldens af. Naauwelijks hadden zij evenwel de handen ruim, of zij vereenigden zich met de Leeuwarders om Fox te zamen te bevechten. Nadat de beide legers geruimen tijd genoegzaam werkeloos tegen over elkander gelegen hadden, trokken de Groningers gedeeltelijk bij nacht af en de Friezen, nu aan hun lot overgelaten, zagen zich genoodzaakt om Hertog Albert van Saksen als hunnen beschermer aan te nemen. Fox werd daarna als bevelhebber over Friesland ten westen de Lauwers aangesteld en hield te Leeuwarden zijne residentie.
Inmiddels had Hertog Albert, hakende naar het gebied over Groningen en de Ommelanden, zich met Graaf Edzard van Oostfriesland vereenigd om de Groningers aan te tasten. Deze laatste een inval in het land gedaan hebbende, brak Fox den 19den Julij 1499 met een uitgelezenen troep manschappen op. Hij kwam den 22sten daaraanvolgende te Kropswolde aan, en vertrok van daar op Kolham. Hier werd hij door de Groningers overvallen en verslagen. Fox, zwaar gewond en liggende op zijne knieën, spoorde de zijnen tot strijden aan, en daar hij van geen overgeven wilde hooren, verdedigde hij zich zoo lang, tot dat hij met het zwaard in de hand afgemaakt werd. De Hertog van Saksen verloor in hem een dapper en moedig krijgsman, en de Groningers een hevig tegenstander. Hoe veel zij ook van Fox geleden hadden, stelden zij nogthans zijne verdiensten als krijgsman op prijs. Zijn lijk werd naar de stad gevoerd en statig in het koor van de Broederenkerk begraven. Zij stelden hem twee grafschriften; een op den naasten pilaar in het Latijn, hetwelk door vele fouten onverklaarbaar is, en een ander op zijne grafzerk in het Hollandsch, dus luidende:
Wiens herte noyt besweeck,
Oyt voor zyn vyant weeck.
Zyn volek verslagen wert,
Noch met een manlijck hert.