Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 150]
| |
de wis-, natuur- en sterrekunde. In 1798 was hij lid van het eerste en zoo kortstondig uitvoerend bewind van dat jaar, en in 1809 lid eener commissie te 's Gravenhage tot regeling van de maten en gewigten. Hij was lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en, sedert de oprigting van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, lid van deszelfs eerste klasse. Hij overleed te Axel den 30sten October 1831. Hij schreef: Redevoering, ten betooge, dat de nuttigheid van de leer van de onsterfelijkheid der ziele zich niet slechts bepaalt tot de zedekunde, Middelb. 1815. 8o. In de Verhandelingen der eerste klassc van het Nederlandsch Instituut komen van hem voor de navolgende verhandelingen: Waarnemingen van de Komeet van den Jare 1807. (2de deel, 's Hage, 1816, 4o.) De middellijn der zon, in het apogaeum en perigaeum, waargenomen met eenen heliometer van 13 meters brandpunt op een akromatischen kijker van eenen meter brandpunt (6de deel, Amst. 1823. 4o.) In de verslagen van genoemd Instituut (1829 bl. 30 en 1831 bl. 16) vindt men: Heliometrische Waarnemingen betreffende Jupiter en Saturnus over de jaren 1803 tot 1821. In de Verhandelingen van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen te Vlissingen zijn van hem opgenomen: Beginselen der Komeet van 1779 (8ste deel, Middelb. 1782. 8o.) Voorbijgang van Mercurius over de zon, den 12 November 1782 (9de deel, Middelb. 1782. 8o.) Zie Algem. Konst.- en Letterb. 1831. D. II. bl. 338; de Jong, Naaml. van Boek. bl. 176, 640, 643, 667. |
|