Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 6

[Henricus Flockenius]

FLOCKENIUS (Henricus) was de zoon van Gerhard Flockenius, predikant aan de Remberti-kerk te Bremen, en werd aldaar den 3^den October 1602 geboren. Nadat hij aan het Gymnasium in zijne geboorteplaats het voorbereidend onderwijs had genoten, vertrok hij naar Leiden's Hoogeschool, studeerde gedurende zeven jaren, en had zich toen reeds zulk een goeden naam in de vaderlandsche kerk verworven, dat de Hervormde gemeenten van 's Gravenhage en Maastricht hem in 1632 tot haren leeraar begeerden. Voor beider aanbod bedankt hebbende, vertrok hij in 1633 naar Bremen, en hij werd daar in de plaats zijns vaders verkozen, die toen juist overleden was. Vijftien (niet zeventien) jaren lang bekleedde hij nu het predikambt in zijne geboorteplaats, in welken tijd hij, in 1645 tot Doctor in de godgeleerdheid te Leiden bevorderd werd, bij welke gelegenheid hij eene disputatio theologica de Deo et divinis attributis verdedigde en de formulieren van eenigheid teekende. Intusschen hadden de kerkelijke twisten, te Bremen ontstaan, invloed op zijne keuze, toen hem in 1648 een beroep door de gemeente van Emden toekwam. Hij werd er den 19^den Julij van dat jaar bevestigd, doch verwisselde die betrekking in 1650 met het Hoogleeraarsambt aan de pas opgerigte Geldersche Hoogeschool. Hij deed den 5^den Julij van genoemd jaar zijne intrede met eene Oratio Inauguralis de Providentia Dei singulari circa Academiarum incrementum, (Hard. 1650. 4^o) en het was zoo wel als zoodanig en als Akademieprediker dat van hem getuigd wordt, ‘dat hij der Akademie tot een braaf leeraar, en der kerke tot een goed Predikant verstrekt heeft.’

Niet langer dan vier jaren mogt de Harderwijksche Hoogeschool zich in zijn licht verheugen; wel aarzelde hij lang om Nederland te verlaten, toen zijne vaderstad hem den 18^den Mei 1654 andermaal tot zich riep, maar eindelijk gaf hij aan dien roepstem gehoor, en met het uitspreken eener Oratio de praeteritis, praesentibus et futuris (Hard. 1655. 4^o) nam hij den 12^den April 1655 afscheid, aanvaardde terstond te Bremen het predikambt en werd ook weldra tot Hoogleeraar aan het Gymnasium aldaar aangesteld, welke dubbele betrekking hij bekleedde tot aan zijnen dood, die den 24^sten September 1680 plaats had.

Flockenius was een godvruchtig en geleerd man. Eerst een voorstander van Coccejus was hij later een zijner ernstigste en warmste bestrijders. Ofschoon kortstondig hier werkzaam, had hij nogtans een grooten invloed op de theologische denkbeelden van zijnen tijd, voornamelijk door de vorming van vele leerlingen, die een groot aantal zijner Latijnsche ver-

handelingen, onder zijne voorzitting openlijk verdedigden, en die meest allen over gewigtige onderwerpen der leerstellige godgeleerdheid liepen, die hem bij voorkeur aantrok en bezig hield.

Behalve de genoemde redevoeringen zijn door Flockenius vele andere werken uitgegeven, die buiten 's lands gedrukt buiten ons bestek liggen. Waar en wanneer zijne Tabulae theologicae gedrukt zijn, is ons onbekend. Hij gaf denkelijk te Harderwijk in het licht:

Theologiae Catholicae prolegomena, in quibus proponitur successio Theologiae Catholicae ab Adamo primo usque ad tempora nostra, 1664. 4^o.

Eene uitgave zijner Opera Theologica verscheen te Deventer 1655. 4^o.

In hoeverre de Predikant Flockenius, die onzen de Ruiter vergezelde op verschillende togten, tot zijn geslacht behoorde, is ons niet gebleken.

Zie Schrassert, Beschrijv. van Harderwijk, D. I. bl. 78; Ferwerda, Cat. univ. D. I. st. II. p. 352; Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 317; Hoogstraten, Woordenb.; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. IX. bl. 495; Reershemius, Ostfriesl. Pred. Denkmahl, s. 505; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 157, 186, 196, 204, 327, D. II bl. 611, 652; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 465, 466.