riep: Mannen dat gaat u voor, volg mij na.’ Door de zijnen gevolgd, geraakte de vijand in verwarring en sloeg weldra op de vlugt.
Jammer is het dat deze dappere man het slagtoffer werd van zijne voorbarige zucht om de belangen van Willem III te bevorderen. Hij hield namelijk, met voorkennis van den Raadpensionaris de Witt, geheime briefwisseling met zekeren Gabriel Silvius, die zich in Engeland ophield. Met dezen en met den Graaf d'Arlington handelde hij in het geheim ten voordeele van den Prins van Oranje. Welligt ware deze handel nooit uitgelekt, indien Buat's onachtzaamheid die zelf niet had doen ontdekken. Hij had namelijk de gewoonte om de brieven, die hij uit Engeland ontving, aan de Witt mede te deelen. Kort na den ongelukkigen zeeslag, met de Engelschen, van den 4den Augustus 1666, had hij weder eenige brieven ontvangen, waaronder er een, bijzonder voor hem bestemd, handelde over de verheffing van Willem III tot stadhouder. Deze brief nu had Buat onwetend gevoegd bij eenige anderen, en dezen aan de Witt ter hand gesteld. Te huis komende mistte hij den bewusten brief en spoedde zich andermaal naar het huis van de Witt om denzelven te zoeken. Deze had den brief terstond gelezen en op de vraag van Buat liet de Witt hem zeggen, dat hij den brief niet alleen in handen en gelezen had, maar ook verpligt zou zijn dien aan gecommitteerde Raden te vertoonen. In plaats van zich dezen wenk ten nutte te maken, en onmiddelijk de vlugt te nemen, ging Buat weder naar huis, en werd spoedig daarop in hechtenis genomen en op de gevangenpoort te 's Gravenhage in verzekering gebragt. Zijne papieren werden mede onderzocht en leverden nieuwe aanklagten tegen hem op. Hij werd eerlang gevonnisd, en op den 11den October 1666 te 's Hage onthoofd. Hij beweerde tot het laatste toe geene andere bedoelingen gehad te hebben
dan den vrede met Engeland te hebben willen bevorderen. De Keurvorst van Brandenburg had te vergeefs pogingen aangewend om genade voor hem te verkrijgen. Zijn lijk werd den volgenden dag in de Kloosterkerk begraven in het graf van Jacob Cats, met wiens kleindochter, Elisabeth Maria Musch, hij gehuwd was.
Zie Brandt, Lev. van de Ruiter, bl. 189; Wagenaar, Vad. Hist. D. XIII. bl. 214-221; Van Wijn, Aanm. en Bijv. D. XIII. bl. 100, 102; De Chalmot, Biograph. Woordenb. D. V. bl. 79-83; De Navorscher, D. IX. bl. 12.