[Henric Fagel]
FAGEL (Henric), zoon van den voorgaande, werd den 7den December 1706 geboren. Na den afloop van zijne regtsgeleerde studiën den graad van Meester verkregen hebbende, werd hij bij zijnen oom, François Fagel, tot tweede Griffier aangesteld; en toen deze in 1744 dit ambt nederlegde, werd hij den 10den December van genoemd jaar in zijne plaats aangesteld. Hij bekleedde tot 1790 die betrekking. De voornaamste zaken werden door hem behandeld, en hij erlangde door zijne langdurige bediening, groote ervarenheid en kunde, een overwegend gezag ter vergadering der Staten-Generaal. Hij was een ijverig bevorderaar van de belangen van het huis van Oranje, en hij was in 1747 een voornaam bewerker der verheffing van Willem IV. Hem werd ook in het volgende jaar den vereerenden last opgedragen om aan dien vorst, namens Holland, het diploma te overhandigen, waarbij hij als Erf-Kapitein en Erf-Admiraal van de Unie werd aangenomen. Zeer deelde hij in den gunst van dien vorst, later in dien van de gouvernante Anna, eindelijk in dien van Willem V. Hij werd in 1766 met Mr. P. van Bleyswyk, toen Raadpensionaris van Delft, door den Prins verzocht en gemagtigd om de rekening en verantwoording na te zien van het gehouden beheer van den Hertog van Brunswijk, tijdens hij Voogd over den Erf-Stadhouder geweest was. Bij het woelen der staatsonlusten, en de vernedering des Stadhouders wist hij, schoon standvastig aan 's Prinsen belangen verknocht, zich door zijne bekwaamheid staande te houden; en toen hem zijn zoon ontviel, viel het hem niet moeijelijk om zijn achterkleinzoon en naamgenoot, die mede volgt, als tweede Griffier aangesteld te zien. Ook als bevorderaar der geleerdheid maakte hij zich verdienstelijk, door