bevel van het Hof in 1649 gevangen gezet, wegens eene twijfelachtige rekening tusschen hem en eenige ingezetenen zijner grietenij, doch door het collegie van Gedeputeerden in bescherming genomen en uit zijne gevangenis ontslagen. Hij was van 1622 tot 1656 lid van de Staten van Friesland, in welk laatste jaar hij van zijne grietenij afstand deed, ten behoeve van zijnen schoonzoon Scipio Meckama van Aylva. De tijd van zijn overlijden was den 3den September 1661. Hij woonde op Eysingastate te Oenkerk, en was gehuwd met Hijlck, dochter van Tjalling van Eysinga, die later volgt, en van Luts van Dekema. Zij verwekten drie kinderen.
Zie te Water, Hist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 388, noot; van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietmann. bl. 132; 133.