tot Luitenant-Kolonel Kommandant van het Koloniaal depôt. Hem werd in 1826, als Kolonel, het bevel opgedragen over de 7de afdeeling Infanterie, en hij was in de rampspoedige dagen, na de omwenteling in 1830, aan het hoofd zijner troepen te Antwerpen. Overal waar hij in die dagen de zijnen voorging, bij Tirlemont. Campenhout, Duffel en Berchem, overal onderscheidde hij zich door zijn beleid en bedaarden moed in het gevaar. De groote zorgen voor het behoud van hen, die aan zijne bevelen te Antwerpen waren toevertrouwd, deden hem te veel aan het verraderlijk vuur der muitelingen blootstellen. Bij den terugtogt der troepen naar de Citadel werd hij door een kogel zwaar gewond, en terwijl hij op geweren werd voortgedragen, door een tweede getroffen. In de Citadel gebragt overleed hij den 29sten October 1830, diep betreurd door zijn talrijk huisgezin en door zijne kameraden, voor wie zijn dood, in de oogenblikken van gevaar waarin men toen verkeerde, een zeer groot verlies was.
Bij zijne echtgenoote Frederica Agneta Egter van Wissekerke liet hij zes zonen na, waarvan thans nog drie bij hetzelfde wapen, waarbij hunnen vader diende, geplaatst zijn.
Zie de Roo van Alderwerelt, Geschied. van het 7de regiment Infanterie, bl. III. 138, 174, 268; Bosscha, Neêrlands Held. te Land, D. III. bl. 671; H. von Gagern. Das leben der Gener. Fr. von Gagern, II. Band, 1. abth. S. 95.