post tien jaren lang tot in 1831. Een jaar later nam hij een engagement van den heer von Ziethen, toenmaals direkteur der Hoogduitsche opera te Amsterdam, als eerste hoboist, aan, en bleef sinds dien tijd in de hoofdstad gevestigd. In het begin van zijn verblijf aldaar, deed hij zich meermalen als solist op zijn instrument hooren, en verwierf zich door zijne liefelijke toon en gevoelvolle voordragt veel bijval: de zwakheid zijner borst echter en zijne bescheidenheid beletten hem daarmede voort te gaan, zoodat hij zich vergenoegde, met als eerste hoboist in den stadsschouwburg werkzaam te zijn, welke betrekking hij van 1834 tot aan zijn dood vervulde. Hij was daarenboven ook nog in het orgel- en piano-forte spel zeer bedreven. Vooral echter had hij groote verdiensten als komponist. Van zijne veelvuldige werken is bij Rob. Nathan te Utrecht eene simfonie voor vol orkest in het licht verschenen, waarvan Spohr de opdragt om hare buitengewone verdiensten wel heeft willen aannemen. De maatschappij tot bevordering der toonkunst, heeft eenige zijner werken met premien beloond, en eene zeer gunstig beoordeelde cantatina voor den druk bestemd, welke uitgave echter door de ongunstige gezondheid van den komponist, die daarin eenige wijzigingen moest brengen, niet heeft plaats gehad. Ook door den muziekhandelaar Roumen is eene ouverture voor vol orkest en een rondo voor piano-forte van hem uitgegeven. Onder zijne nagelatene werken bevinden zich twee simfoniën, zes ouvertures, cantates, liederen, vokaalkwartetten, een zeer schoon concertino voor hobo, concertstukken voor hoorn, eene vierstemmige psalm enz. Alle zijne kompositien karakteriseeren zich door degelijkheid in den vorm, oorspronkelijkheid van gedachten, en effektvolle instrumentatie. Zijne borstkwaal in de laatste jaren veel verergerd zijnde, overleed hij na een ziekbed van zeven maanden op den 28sten
Julij 1840.
Zie Ned. Muzykaal Tijdschrift 4de Jaarg. 1842. No. 7 bl. 50.