De Eerens was voorzeker een der merkwaardigste mannen van zijnen tijd, die echter, bij het bezitten van zoovele groote talenten en het tot stand brengen van zoo veel goeds, den laster van ondankbare tijdgenooten niet heeft kunnen ontgaan; maar wiens verdiensten evenwel, door anderen erkend en op hunne regte waarde geschat zijn. Onfeilbaar was hij niet, en wat er soms minder gunstig tijdens zijn bestuur in Indië uitviel, moet eerder geweten worden aan omstandigheden en zaken, waartegen hij niets vermogt, en die buiten zijne magt waren te veranderen. Maar bij het ophalen van die min gunstige uitkomsten, heeft de nijd het vele goede, door hem gewrocht, over het hoofd gezien, en zijn de goede diensten, die hij in zoo vele opzigten aan het vaderland en onze bezittingen buiten hetzelve bewezen heeft, deerlijk miskend.
Met onverdroten ijver en volharding heeft De Eerens zich gedurende vier jaren van al de takken des Opperbestuurs in Indië gekweten. Hier alles te vermelden wat door hem als zoodanig verrigt is, laat ons bestek niet toe. Genoeg zij hier de vermelding, dat bij zijn overlijden de toestand der gouvernementskassen zeer voldoende was, niet tegenstaande hij van jaar tot jaar klimmende ondersteuning aan het moederland gegeven had; dat de rust op Java gehandhaafd en geen spoor van onvergenoegdheid tegen zijn bestuur onder de vorsten, hoofden of bevolking is opgemerkt geworden; dat ontluikende verwikkelingen met het Britsch-Indisch Gouvernement, door hem zijn voorgekomen en opgelost, zonder de eer en waardigheid des rijks te benadeelen; dat de zeerooverijen geweerd, belangrijke bepalingen omtrent inlandsche aangelegenheden tot stand kwamen en de onderscheidene takken der kultuur in bloei en uitbreiding zich mogten verheugen.
Maar ook in nog andere opzigten was de Eerens verblijf in Indië vruchtbaar. Als beschermer en voorstander van kunsten en wetenschappen kunnen, behalve zijn privaat kabinet van oudheden, volkenkunde en voorwerpen uit het rijk der natuur, getuigen het Statistiek Bureau, dat hij te Buitenzorg in 1837 liet oprigten, het Tijdschrift van Nederlandsch Indië, dat aan hem deszelfs aanwezen te danken had, en voorts allen die hij of opwekte tot het aanvaarden van letterkundige ondernemingen, of zijnen bijstand schonk in de beoefening der wetenschappen. Het schoolwezen werd door hem allerwege bevorderd, en, zooveel hij kon, de toestand van het onderwijs verbeterd; de Geographische en Statistieke kennis der kolonie bevorderde hij met al zijne magt, en hij benoemde eene kommissie ter verbetering de Zee-Kaarten, die reeds menigen heilzamen arbeid verrigt heeft; zijne zucht naar verfraaijingen is kenbaar aan de onder zijn bestuur daargestelde werken en gebouwen, zoo op Java als elders.
Eindelijk, want wij kunnen alleen het voornaamste opnoemen, vonden kunde en bekwaamheid, vlijt en werkzaamheid, moed,