werpen. Zijn voorstel bij den raad niet aangenomen wordende, verzocht hij daarvan aanteekening in de Notulen. Maar ook dit werd hem geweigerd, waarop hij verklaarde een zoodanig gebruik te maken van zijn voorstel, als hij meende noodig te zijn. Eerlang zag dit dan ook in druk het licht, en is in zijn geheel te vinden, met andere stukken daartoe betrekkelijk, in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, 1782, bl. 428, 587, 855.
In hetzelfde jaar kwam mede door zijn toedoen te Enkhuizen het zoogenaamde Patriottisch Genootschap tot stand, hetwelk zich ten doel stelde om de vervallene vischvangst, koopvaart en handel te Enkhuizen te verbeteren, en hij werd tot voorstander en beschermer van dat Genootschap benoemd. Later, in 1787, wachtte hem eene belangrijker taak, toen hij met anderen verkozen werd tot de commissie, belast met de opstelling van eene Instructie voor den Stadbouder. Deze instructie draagt blijken van kunde, gematigdheid en oplettendheid, en is, ofschoon dezelve door de daarop gevolgde omwenteling buiten gebruik bleef, door den druk bekend gemaakt.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar. D. V. bl. 238, 239, 328, D. XV. bl. 280 en volg.