[Jonkheer Jacob Duym]
DUYM (Jonkheer Jacob), geboren te Leuven in of omtrent 1574, begaf zich van jongs af in de krijgsdienst, klom op tot Kapitein van een vendel voetknechten onder Prins Willem I. en werd, nadat hij in 1584 de sterkte Lillo dapper verdedigd had, in een gevecht op den Kouwensteinschen dijk bij Antwerpen door de Spanjaarden gevangen genomen, en op bevel van Mondragon, twee en twintig maanden op het kasteel van Namen vastgehouden. Eindelijk, onder betaling van een zeer zwaar losgeld, ontslagen zijnde, was hij uithoofde van ligchaamsongesteldheid genoodzaakt de dienst te verlaten, ook waren zijne beenen, door het langdurig zitten, zoo aangedaan, dat hij vervolgens achttien jaren kwalijk ging. Hij zette zich te Leiden neder, waar hij zich met de letteroefeningen bezig hield en tot Keizer van de Vlaamsche Kamer van Retorica benoemd werd. De tijd van zijn overlijden is onbekend. Hij was gehuwd met jonkvrouw Elizabeth Oraechs, uit welk huwelijk geene kinderen gesproten zijn. Zijne afbeelding door J. de Gheyn ziet het licht. Zijne zinspreuk was Reden verwint.
Van hem ziet het licht:
Een Spiegelboek inhoudende ses spiegels, waerin veel deuchden claer aen te mercken zijn. Speelwijs in dicht ghestelt, Leid. 1600. 4o.
Dit boek bevat zes spiegels elk onder eenen afzonderlijken titel als: de spiegel der Eerbaerheyt - der liefde - der Rechtvoordering - der Getrouwicheyt - der Reynicheyt en des Hoochmoets.
Een Ghedenckboeck het welck ons leert aen al het quaet en den grooten moetwil van de Spaingnaerden en haren aenhanck ons aenghedaen te ghedencken: ende de groote liefde ende trou, van de Prinsen uyt den Huyse van Nassau, aen ons betoont, eeuwelick te onthouden: speelwijs in dicht ghestelt, Leid. 1606. 4o. met eene opdragt aan Prins Maurits van Nassau.
Dit boek bevat zes tooneelstukken: 1 Een Nassauschen Perseus, verlosser van Andromeda, oft Nederlandsche Maeght. 2. Het Moorddadich stuck van Balthasar Gerards aen den persoon van den Prins van Oraingien. 3. De nauwe belegheringhe ende wonderbaerlyck ontset der stad Leyden. 4. De belegheringhe ende het overgaen der stadt van Antwerpen. 5. De cloeckmoedighe ende stoute daet, van het innemen des Casteels van Breda, en Verlossinghe der stad. 6. Bewijs dat beter is eenen goeden Crygh, dan eenen geveynsden Peys.
Voor ieder van deze stukken is een afzonderlijke titel en voor de meesten, behalve de reeds gemelde algemeene, ook eene bijzondere opdragt gesteld. No. 5, met een gezigt op het kasteel, droeg de schrijver op aan de stedelijke regering van Breda, bij een brief gedagteekend Leiden 6 Maart 1606, en werd daarvoor uit de stadskas beschonken met zes en dertig Rijnguldens.
In de opdragt aan Prins Maurits zegt hij dat ‘hij deze