de Merwede tegen Jan van Beijeren verdedigd, strekken zou om dien vorst, den tegenstander der Hoekschen, in zijne overwinnende vaart te stuiten.
Tijdens de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten was van Duvenvoorde een der hoofden van de eersten, en zijne onveranderlijke gehechtheid aan de partij van Margaretha veroorzaakte dat zijne goederen omstreeks 1351 werden verbeurd verklaard en zijn hof te 's Hage tot den grond toe geslecht werd. Hij overleefde dit niet lang, want zijn dood had plaats op den 12den Augustus 1353. Zijn lijk werd in het Klarissen klooster te Brussel begraven. Hij was gehuwd met Heylwig of Hadewig van Vianen, die hem een zoon en eene dochter schonk, die vóór hunne ouders overleden zijn. Hij bezat een natuurlijke zoon, Willem genaamd, die in 1329 gewettigd werd, die hem als heer van Geertruidenberg opvolgde, kamerling was van de hertogen Willem en Albrecht van Beijeren, en wiens bezittingen overgingen aan zijnen neef Jan van Polanen, daar hij van zijne gemalin Halewina of Heilwich van Wassenaar gescheiden leefde, omdat deze kort na de sluiting van hun huwelijk berouw getoond had, dat zij zich aan eenen bastaard verbonden had.
Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1154; van Goor, Beschrijv. van Breda, bl. 22, 23; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 211; D. X. Aanh. bl. 152; Nuyssenberg, Beschrijv. van Geertruid. bl. 174, 175; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 356, D. III. bl. 521, D. IV. bl. 344-347; Wagenaar, Vad. Hist. D. III. bl. 224; M. Verbrugge, de Ondergang van het Steenen Huis van Heer Willem van Duvenvoorde in 1420, geplaatst in den Vriend des Vaderlands; Schotel, Uitspann. bl. 56, 57, 100; Arend, Algem. Gesch. des Vaderl. D. II. St. II. bl. 65, 69, 70, St. VI. bl. 542; Römer, de Kloost. en Abd. in Holl. en Zeel. D. I. bl, 194.