[Arent Duvenvoorde]
DUVENVOORDE (Arent), of volgens zijn grafschrift Arnoud, afstammeling van Jan, oudste zoon van Arent van Duvenvoorde, en bastaardzoon van Adriaan van Duvenvoorde, Deken van de collegiale kerk te Dordrecht in 1560. Daar er meerdere personen, Arent genaamd, in zijn geslacht voorkomen, valt het moeijelijk hunne lotgevallen en daden uit een te houden. Bij gissing alleen vermelden wij dat hij die Arent van Duvenvoorde was, die in 1578 de belegering van Kampen bijwoonde en die, negen jaren later, in 1587 naar Medemblik afgezonden, doch door de oneenigheden der Staten met Sonoy, door diens luitenant werd afgewezen. Zeker is het dat hij vóór 1593 kommandant van Zutphen was en in dat jaar werd aangesteld tot luitenant kolonel van Prins Frederik Hendrik en tot kommandant van Geertruidenberg en van Schenkenschans, toen eerstgenoemde plaats door Maurits was ingenomen, en Frederik Hendrik, toen 9 jaren oud, tot gouverneur er van was aangesteld. Hij woonde in 1602 de belegering van Oostende bij en stierf aan de pest op den 4den Junij van dat jaar. Hij werd in de Oude Kerk te Delft begraven en zijn graf op het koor met een blaauwen zerk gedekt, waarop een uitvoerig grafschrift is uitgehouwen, waaruit blijkt dat hij een man was rijk in deugd en zeldzaam in dapperheid, voor wien het eene eere was voor Christus te leven en te sterven.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXX. bl. 679 (8); van Lcouwen, Bat. Ill. p. 1155, 1156; Bleyswijck, Beschr. van Delft, D. I. bl. 186, 187; Hoogstraten, Woordenb. D. X. bl. 148; Timareten, Verz. van Gedenkst. D. I. bl. 12, 13; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VIII. bl. 209; van Nuyssenberg, Beschrijv. van Geertruidenb. bl. 182; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 357, D. III. bl. 522; Geschiek. aant. omtr. het bel. van Gron. in 1594, bl. 6, 31, 32.