dat de aan Douglas ten laste gelegde knevelarijen, aan de huurders zijner hoeven, opzettelijk uitgedachte logentaal was, dewijl deze zich daar nimmer aan had schuldig gemaakt, en hij bij den Prins voor een zijner beste rentmeesters bekend stond. ‘Ongelukkig man,’ zoo riep de vorst uit, ‘zal nu een kogel door de borst nog op het einde uw lot zijn! God hoop ik zal daarin nog voorzien, en uwe vijanden verhinderen, om hunne handen met uw onschuldig bloed te bevlekken.’ Die wensch werd verhoord. Met de omwenteling van 1788 werd hij ontslagen en door de ingezetenen van Hondsholredijk, alsmede door die van 's Gravesande en Naaldwijk plegtig ingehaald.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XVI. bl. 239, 240, D. XX. bl. 356; Van der Aa, Lev. van Will. V. D. IV. bl. 86, 87.