Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
in de provincie Utrecht den 9den Maart 1783. Na zich in zijne geboorteplaats op de cultuur van gewassen en op het aanleggen van tuinen te hebben toegelegd, vertrok hij naar Belgie, en werd als hoofdhovenier geplaatst op de vermaarde buitenplaats van den Heer Smet te Duren bij Antwerpen, voor wien hij verscheidene reizen naar Engeland deed, om vreemde of nieuwe planten herwaarts over te brengen. Hij verwisselde deze betrekking met die van hoofdhovenier en opzigter der Botanische tuin te Leuven, en deed in 1835 daarvan afstand ten behoeve van een zijner zonen, toen hij op zijn verzoek aan het hoofd der Academische plantentuin te Gent geplaatst werd. Als zoodanig bewees Donkelaar aan de tuinbouwkunst de belangrijkste diensten. Begaafd met een sterk ligchaam en eene vaste gezondheid, was hij niet slechts met het praktische gedeelte van zijn vak volkomen bekend, maar hij was ook een groot plantkundige, die er door aanhoudende studie toegekomen was, om in te kunnen dringen in de geheimen der plantenwereld. Door hem werd de kruidtuin van Gent onder de gestichten van dien aard tot den eersten rang verheven, en meermalen gaf hij, in aldaar en elders ten toon gestelde planten, bewijzen van zijne groote verdiensten in de cultuur der tuingewassen; getuigen onder anderen de door hem op de tentoonstelling van 1845 ingezonden Sobralia maerantha, met 36 geopende bloemen overdekt. Te midden van zijne planten, en omringd door eene gade en kroost die hij lief had, leefde Donkelaar gelukkig; maar zooveel geluk duurde niet lang. Binnen anderhalf jaar zag hij de laatste van zijne drie zonen ten grave dalen, en het verdriet over dit verlies ondermijnde zijn anders zoo sterk gestel. Nog eenmaal scheen hij zijne vorige krachten terug te krijgen en met nieuwen moed begaf hij zich aan het werk; maar de Voorzienigheid had het anders besloten, en hij overleed te Gent den 22sten Februarij 1858, diep betreurd door zijne weduwe, Mejufvrouw Maria van Helden, door zijne drie dochters, die zij hem, behalve drie zonen, geschonken had, en door zijne talrijke vrienden, die hem hoogschatteden om zijne uitstekende eigenschappen. Koning Leopold erkende bij zijn leven zijne verdiensten, door hem te benoemen tot ridder der Leopolds orde, en zijn naam leeft voort in naar hem genoemde planten, zoo als de Donkelaaria dichotoma en Begonia Donkelaarii.
Zie D. Spae, Quelques mots prononc. le 24 Fevr. 1858 sur la tombe de M.A. Donkelaar (Gand. 1858 8o); Nieuw Amst. Hand. en Effect. blad, 3 Maart 1858; uit familieberigten aangevuld. |
|