[Lodewijk Dögen]
DÖGEN (Lodewijk), zoon van Matthias Dögen, Raad en Agent van den Keurvorst van Brandenburg, en van Maria Vermeule. Hij werd geboren te Amsterdam den 21sten Januarij 1658, en werd in 1672 na den dood van zijne ouders ter woon besteld bij Volkard Visscher, Luthersch predikant te Amsterdam, die hem in de Godgeleerdheid onderwees, en op wiens raad hij, na het overlijden van dezen zijnen leermeester, in October 1678 zich naar de Hoogeschool te Jenne begaf, van waar hij in de maand Julij van het jaar 1680 huiswaarts keerde, zonder aan zijn voornemen, om ook nog andere Hoogescholen te bezoeken, gevolg te kunnen geven. Hij werd in October van laatstgenoemd jaar Luthersch predikant te Monnikendam, in Maart 1690 te Woerden, in Augustus 1695 te Dordrecht, alwaar hij op den 24sten October 1724 overleed. Zijn ambtgenoot Antonius Kissclius hield op hem eene lijkrede, waarin hij hem vergeleek bij Appollos, magtig in de schriften, bij Stephanns, die vol des Heiligen Geestes was, en bij Paulus in werkzaamheid. Peter Dögen, die volgt, was waarschijnlijk een zoon van hem. Lodewijk Dögen schreef de volgende werken:
Eerste en noodzakelijke Hooft-leerstukken der Christelijke Godsdienst tot onderwijzing van de Jeugt en alle, die tragten in staat te zijn, om hen, na voorgaande beproeving, tot het H. Avondmaal te begeven, onder vragen en antwoorden ontworpen, Dordrecht, 1725. 8o.
De vernedering en verhoging van den beloofden Messias, uit Esaias 52, vs. 13, 14, 15 en cap. 53 vertoont, Dordrecht, 1726. 4o. door zijn zoon uitgegeven.
Zie Paauw, Europa's Lutherd. bl. 384; van Abkoudo, Naamreg. van Ned. Bock. D. I. St., III; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bydr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk. St. III. bl. 138, 139; Schotel, Kerk. Dordr. D, II. bl. 223-215.