[Dirk van der Does]
DOES (Dirk van der), of Theodorus Dousa, was de zesde zoon van Johan van der Does, den vader, en van Elizabeth van Zuylen. Hij werd geboren te Leiden den 25sten Februarij 1580 en zijne letteroefeningen volbragt hebbende, reisde hij naar Duitschland, bezocht Polen, maar gaf aan een plan om Konstantinopel tebezoeken geen gevolg. In het vaderland teruggekeerd, schijnt hij eenigen tijd zich in de krijgsdienst begeven te hebben, en misschien is hij dezelfde die in 1607 de bekrachtiging der eerste wapenschorsing met Spanje naar Lillo overbragt en door den Aartsbisschop met eene gouden keten beschonken werd. Hij werd in 1614 en 1615 Schepen van Utrecht, den 26sten Februarij 1642 als Lid in de Ridderschap van dat Gewest ingeschreven en den 4den Augustus tot buitengewoon Raad in het hooge provinciale geregtshof aangesteld. Hij overleed als zoodanig in hoogen ouderdom den 7den Junij 1663. Hij had in 1612 de heerlijkheid Berkenstein gekocht, en was dat jaar ook gehuwd met Geertruid van Rheede, dochter van Gerard van Rheede, heer van Nederhorst en van Magteld Peunis van Diest, die hem onderscheidene kinderen schonk, waaronder echter geene worden aangetroffen die zich hebben vermaard gemaakt. Hij gaf uit:
Georgii Lagothetae Acropolitae, Chronicon Constantinopolitanum, Graece et Latine, notisque illustratum, Lugd. Bat. 1614. 8o. Deze kronijk gaf van der Does uit naar een handschrift dat door zijnen broeder George uit Pera was medegebragt. In de noten op dat werk beloofde hij nog de uitgave van andere handschriften door dezen medegebragt, maar die belofte is nooit vervuld. Verder gaf hij uit:
Allocutio super Beka, Heda et Hortensio recusis, ad magnificum virum Gisbertum Lappium a Waverum, patricium Ultrajectinum. Dit behelst een latijnsch dichtstuk van drie en vijftig regels, gedrukt aan het hoofd van de Successiones Ultrajectinae van Lambertus Hortensius, in de verzameling van Utrechtsche geschiedschrijvers door Buchelius verzameld, en door Lap van Waveren in 1643, in fol. uitgegeven.
Lusis Imaginis jocosae, sive Echus, a variis Poëtis, variis linguis et numeris exculti, Ultr. 1638. 8o.
Het blijkt uit deze werken dat de letteroefeningen, gelijk bij zijnen vader en broeders, bij hem hoog stonden aangeschreven, ofschoon hij als Latijnsch dichter geen hoogen vlugt genomen heeft. Hij wordt om zijn verstand bij onderscheidene geleerden