Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
Nederlandschen handel op Decima, en handhaafde als zoodanig de eer der Nederlandsche vlag, door die op het genoemde eiland ten tijde van onze inlijving in Frankrijk te doen wapperen. Nadat de Engelschen in 1811 zich meester van Java gemaakt hadden, zond de Engelsche Luitenant Gouverneur van Oost-Indië, Thomas Stamford Raffles, twee Britsche schepen onder Nederlandsche vlag af, om onze factory op het eiland Decima in bezit te nemen. Doch Doeff had besloten de vlag voor de Engelschen niet te strijken, en welke geldelijke voordeelen hem ook werden aangeboden, nogtans verwierp hij geheel en al den voorslag van Raffles, om de factory van Deeima als onderhoorig aan Java, volgens verdrag van overgave van dat eiland, aan de Britten of te staan. Eene nadere poging ten volgende jare aangewend, had geen gunstiger gevolg, en alzoo waren Decima, alsmede het kasteel van St George del Mina, de eenige plaatsen waar de Nederlandsche vlag, gedurende de vernietiging van ons volksbestaan, is blijven wapperen en waar zij noch voor de Franschen, noch voor de Engelschen heeft moeten zwichten. Na tot in 1817 door de gebeurtenissen van Europa van alle gemeenschap met het vaderlandsch bestuur verstoken te zijn geweest, werden de Hollanders eindelijk uit hunne eigenaardige ballingschap verlost. Doeff keerde in 1819 naar het vaderland weder, doch het schip, waarop hij zich bevond, werd midden in zee lek, en ter naauwernood werd de bemanning door een Amerikaansch scheepje gered. Doeff verloor daarbij zijne geheele verzameling van merkwaardigheden, die hij gedurende negentien jaren op Japan had bijeengebragt. Hij woonde sedert te Amsterdam en schreef: Herinneringen uit Japan. Haarl. 1833. 8o. Doeff overleed te Amsterdam den 19den October 1835. Hij was gehuwd eerst met Mejufvrouw Steenboom, daarna met Mejufvrouw Taunay, en eindelijk met Mejufvrouw Jacobs, welke hem overleefde en een zoon en twee dochters schonk. De Koning had hem tot ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd, en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap tot haar medelid.
Zie van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa. D. III. bl. 488, 512-515, 533; Algem. Konst. - en Letterb. D. II. bl. 307; Teenstra, Bekn. Beschrijv. van de Ned. Overz. Bezitting. bl. 287, 632, 647; Brinkman, Alph. Naaml. van Boek. bl. 169. |
|