[Dirk]
DIRK de Snijder, was de voornaamste onder de Naaktloopers of zoogenaamde Adamiten te Amsterdam in 1535. Hij vergaderde in dat jaar met zeven mannen en vijf vrouwen in de Zoutsteeg, ten huize van Johan Sibert, die zelf afwezig was, gaf zich aldaar voor een profeet uit, viel ter aarde en begon voor zijne broeders en zusters zoo hevig te bidden, dat, volgens het verhaal, ieder met schrik en beving bevangen werd. Zijn gebed geëindigd zijnde, zeide hij: ‘Ik heb God in zijne heerlijkheid gezien en met Hem gesproken, ik ben opgevoerd geweest in den Hemel en daarna in de Hel, en heb alles doorzien; de groote dag des oordeels is aanstaande, en gij zijt in der eeuwigheid verdoemd. Gij zijt de Hel nog niet waardig, maar in den diepsten afgrond zult gij verzinken.’ Kort daarop, op een vroegen morgen in de maand Januarij van genoemd jaar, terzelfder plaatse bijeengekomen zijnde, trok de profeet, na het gebed, zijne kleederen uit, en vertoonde zich geheel naakt, hetwelk hij aan de anderen gebood ook zoo te doen, zeggende, dat ‘de waarheid naakt en bloot moest gaan,’ Allen zijn gebod volgende, wierpen, op zijn bevel, hunne kleederen op het vuur; omdat, zoo zeide de profeet ‘alles wat uit de aarde voortgekomen was, door het vuur verteerd en Gode opgeofferd moest worden.’ De vrouw des huizes, die door den stank der smeulende kleederen gewekt was, opgestaan en in het vertrek gekomen zijnde, kreeg terstond bevel om zich insgelijks te ontkleeden, gelijk zij deed. Niemand van deze misleide menschen wist toen nog wat er verder gedaan moest worden. Dirk de snijder beval dat men hem volgen en naroepen zou. Hierop ter deur uitgegaan zijnde, liepen zij als uitzinnigen de stad op en neder, onder een ijsselijk gehuil en ‘geschreeuw van Wee! wee! wee! de wraake Gods! de wraake Gods! de wraake Gods!’ De schutterij liep te wapen, en de Naaktloopers werden
bij het lijf gegrepen en naar het stadshuis gebragt. Toen zij verhoord zouden worden, wilde men hen van kleederen voorzien, doch zij weigerden die, roepende: ‘dat zij, de naakte waarheid en Gods beeld zijnde, zich nergens over schaamden.’ Het scheen dat zij, met de schaamte, ook het gevoel van koude verloren hadden. Het huis waaruit zij gekomen waren, vond men zoo vast gesloten, dat men de deur moest doen openspringen, waarna men het vertrek, daar zij zich ontkleed hadden, in brand vond en twee schotels met vleesch boven het vuur hangen. De regering vermoedde dat men een aanslag op de stad in den zin had, hield de kerken en poor-