gezonden door de Indische regering om den Sultan van Palembang te tuchtigen; werd in 1827 met het fregat Bellona, voerende 250 man, afgezonden, om den Sultan van Mattam te straffen en af te zetten, en in datzelfde jaar om den vrede en de onderwerping op de westkust van Borneo te verzekeren, en vermeesterde in 1829 de door den Sultan van Mattam op het eilandje Kendang aangelegde sterkten. Hij werd tot belooning zijner diensten den 1sten April 1833 ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse, en tot Schout bij Nacht bevorderd. Hij overleed te Haarlem den 4de Januarij 1843. Zijn zoon Pieter, ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse, overleed als Kapitein ter zee en Kommandant der Gedeh in Oost-Indië den 9den Augustus 1854.
Zie van Kampen, geschied. der Nederl. buiten Europa. D. III. bl. 679-688; Teenstra. beschrijv. van de Nederl. overzeesche bezitt. bl. 399, 438, 439, 450, 451; uit medegedeelde berigten aangevuld.