[Christiaan Albert Graaf van Dhona]
DHONA (Christiaan Albert Graaf van) was een zoon van Christoffel, Graaf van Dhona, opperkamerheer en geheimraad van den Koning van Bohemen, ook Stadhouder van het Prinsdom Oranje in Frankrijk en broeder van den voorgaande, en van Ursula, Gravin van Solms, die hem in 1621 te Custrin, vroeger de hoofdstad van de Neu Mark, het licht deed zien. In 1637 verloor hij zijnen vader, die op 54jarigen leeftijd stierf. Nog geen veertien jaren oud zijnde, diende hij reeds onder Prins Frederik Hendrik, eerst als Kornet, daarna als Ritmeester en vervolgens als Overste, in welken laatsten rang hij ons land diende tot het sluiten van den vrede in 1648, steeds bij den Prins in hooge achting gestaan hebbende, die hem in gezantschap naar Engeland zond, en hem de gewigtigste bedieningen toevertrouwde. Na den dood van den Prins, begaf hij zich naar Pruissen om rust te genieten, doch werd weldra weder naar Holland geroepen en begeleidde in 1654 de Prinses weduwe van Oranje, zuster van zijne moeder, naar Berlijn, alwaar de Keurvorst hem tot Luitenant Generaal over het voetvolk aanstelde. Naderhand kreeg hij het bevel te Custrin, alsmede het stadhouderschap van het vorstendom Halberstad; en toen de Keurvorst met zijn leger in Holstein trok, ook dat over Brandenburg. Gedurende den oorlog met den Bisschop van Munster in 1666 was hij Generaal onder Willem III en in den veldtogt tegen de Franschen in 1672 Generaal veldtuigmeester. Toen de Zweden in Brandenburg vielen had hij het bevel over het krijgsvolk te Custrin en woonde in 1677 het beleg van Stettin bij. Hier overviel hem eene doodelijke krankheid, waaraan hij den 14den December 1677 te Gartz overleed. Hij was gehuwd met Sophia Theodora, Gravin van Brederode, die hem acht zonen en vier dochters schonk, waarvan de
eersten meest gesneuveld zijn.
Zie Hoogstraten, Woordenb.; Biographie Univ. T. VI. p. 211; Woordenb. der zamenlev.