en zich geheel aan theologische studiën overgaf. De vrucht hiervan was, dat hij zich als mystisch en typisch godgeleerde bekend maakte door het schrijven eener Historia allegorica Veteris et Novi Testamenti, juncta revelatione mysterii s.s. triados, welke te Groningen in 1690 in 4o., zonder naam des schrijvers, het licht zag, en later in 1701 te Franeker en in 1710 te Emden met veranderden tekst herdrukt werd. Door dit werk, waarin de typische verklaring tot uitersten gedreven werd, haalde hij zich de vervolging der kerkelijken op den hals, om welke te ontwijken hij eerst naar Drenthe en vervolgens naar Brabant week; de kerkeraad ontzeide hem het avondmaal; doch Deusing weldra teruggekeerd, ging op den ingeslagen weg voort, en verdedigde zich in een tweetal geschriften, getiteld:
Korte Verantwoording, Gron. 1690. 4o. Ook te Franek. 1701. 4o.
Verdediginge zyner regtzinnigheid, Amst. 1692 en Franek. 1701.
Op beide geschriften liet hij volgen:
Commentarius mysticus in decalogum et explicatio mystica tum historiae de muliere haemorrhoissa et filia Jairi, tum parabolae de epulone divite et Lazaro mendico, Leod. 1700. 4o.
Na eenigen tijd zich te Aken, tot herstel zijner gezondheid, opgehouden te hebben, koerde hij in Drenthe weder, en door den invloed van den Baron van Pallandt, drost van die provincie, gelukte het hem de censuur van den Groningschen kerkeraad te doen opheffen, waarop hij naar Groningen terugkeerde, tot de Waalsche gemeente overging en zijne dagen in vrede sleet tot aan zijnen dood, die den 3den Januarij 1722 plaats had. Weinige jaren te voren had hij nog een ander werk in het licht gegeven, waarin hij zich in zijne denkbeelden eenigzins meer bezadigd betoonde en dat getiteld is:
Moses Euangelizans, seu explicatio allegorico-prophetica historiarum Mosaicarum etc. Ultraj. 1719. 4o.
Ook in de Bibliotheca Bremensis gaf hij onderscheidene stukken die van zijne groote geleerdheid, maar niet minder van zijne buitensporige gevoelens getuigen.
Zie Paquot, Memoir. T. II. p. 566; De Feller, Dict. Hist. T. III. p. 527; Ferwerda, Cat. van Boek., D. I. St. II. bl. 272; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypey, Kerk. Geschied. D. VIII. bl. 477, D. IX. bl. 60; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 83, D. II. bl. 645; Biogr. Univ. T. VI. p. 156; Glasius, Godgel, Nederl. D. I. bl. 363-365.