[Andreas Demetrius]
DEMETRIUS (Andreas), ook Andreas Meesterus en Andries de Meester genaamd, was reeds in 1568 predikant der Hervormde gemeente te Antwerpen, van waar hij in 1585, na het overgaan der stad aan Parma, zich naar Duitschland begaf, en eene beroeping aannam naar Frankfort. Negen jaar aldaar werkzaam geweest zijnde, werd hij te Dordrecht beroepen en in Februarij 1594 aldaar bevestigd. Hij betoonde zich daar een ernstig prediker der zuivere Evangelie leer, maar tevens een groot voorstander van verdraagzaamheid en toegevendheid, die juist geschikt was om de rust in de Dordsche gemeente, onlangs gestoord door de oneenigheden met Herberts, te herstellen. Hij stond dientengevolge, zoo bij de burgerij als bij de regering, in hooge achting, doch beiden mogten zich niet lang in zijn bezit verheugen. Reeds in 1607 vroeg hij wegens zwakte en ziekte zijn ontslag, dat hij twee jaren daarna verkreeg. Hij schreef:
Der Griecken opganck ende onderganck, Dordr. 1599. 4o. In het Fransch vertaald door J. Polyander à Kerchove onder den titel: Les actes memorables des Grecs recueilles en bas Alleman. Dordr. 1602. 8o. Hetzelve werd door een ander in het latijn uitgegeven.
Nederlandsche overzetting der Oirlogen van Italien, bescreven door François Guicciardin, Edelman van Florencen, met zeer schoone polityque, oorlogse ende morale aenteeckeningen van Mons. de la Noue. Dordr. 1599. 4o.
Het sterfjaar van Demetrius is onbekend Hij was gehuwd met Maria Becius, die hem een zoon, Daniel, schonk, die in 1580 te Antwerpen geboren, eerst predikant was te groote en kleine Lindt en tevens praeceptor te Dordrecht, en in 1609 aldaar ter opvolging van zijnen vader werd beroepen. Hij overleed den 28sten Augustus 1627 en liet bij zijne echtgenoot Sara Radermacher drie zonen en vijf dochters na, wier afstammelingen den naam van de Meester voerden.
Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek., D. I. St. III; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 239-246, 287, 288. D. II. bl. 761; dezelfde, de Illustre school te Dordr., bl. 66.