[Agatha Deken]
DEKEN (Agatha) werd den 10den December 1741 in de nabijheid van Amstelveen geboren. Hare ouders, landlieden, die door allerlei rampen behoeftig waren geworden, verloor zij op haar derde jaar, en zij werd dien ten gevolge in het weeshuis der Collegianten te Amsterdam opgenomen, waar zij door het onderwijs van een der bestuurders, du Blouis, de eerste gronden legde van godsdienstzin, kennis en smaak, die later op eene zoo uitmuntende wijze in hare werken zouden doorstralen. Als dienstbode bij de dichteres Maria Bosch geplaatst, werd de zucht voor poëzy en fraaije letteren, die zich reeds vroeg bij haar openbaarde, aangewakkerd, en de dagelijksche omgang met hare meesteres, die spoedig hare vriendin werd, had op hare verdere ontwikkeling eene belangrijke invloed. Gemeenschappelijk beoefenden zij de poëzy en gaven te zamen te Amsterdam in 1775 eenen bundel Stichtelijke Gedichten uit.
Na verloop van vijf jaren verloor zij hare edelmoedige beschermster en vriendin, en leefde zij in geene gunstige omstandigheden; doch toen op den 29den April 1777 Elizabeth Bekker haren echtgenoot Adrianus Wolff verloor, snelde Deken, op het berigt daarvan, naar hare vriendin Bekker toe, met wie zij tot haren dood toe onafscheidelijk zamenwoonde en in hare lotgevallen deelde, gelijk wij dat op het artikel van Bekker verhaald hebben. Het overlijden van hare vriendin schokte haar gestel dermate, dat zij negen dagen na deze, den 14den November 1804, overleed en in hetzelfde graf naast haar begraven werd.
Even als Elizabeth Bekker, was Agatha Deken een sieraad onzer letterkunde. Daar beide meest gemeenschappelijk de vruchten van haren geest uitgaven, valt het moeijelijk aan te wijzen, welk deel elk daarin had; doch bekend is het, dat de daarin doorstralende geestigheid, fijne boert, scherp, weleens bijtend vernuft aan hare vriendin, en de ernst, gestrengheid in het zedelijke doch onbekrompene denkwijs in het leerstellige van de godsdienst, aan haar moet worden toegeschreven. Als godsdienstige, zede- en volksdichteres, werd zij zeldzaam geëvenaard. Hare gedichten zijn eenvoudig, natuurlijk, bevallig, roerend en deugdwekkend, en wij behoeven slechts op hare Oeconomische Liedjes te wijzen, om haar eene eervolle plaats onder onze dichters te doen innemen.
Voor haar en hare vriendin Bekker was de eer weggelegd, om de eersten te zijn, die onze letterkunde van eigenlijk gezegde romans, oorspronkelijk in de moedertaal opgesteld, voorzagen, en de Historie van Sara Burgerhart, die van Willem Le-