[Juw Dekama]
DEKAMA (Juw), oudste zoon van den voorgaande, werd geboren op Dekama Stins bij het dorp Baard, omstreeks het jaar 1449 of 1450. Hij behoorde even als zijne voorzaten tot de Schieringsche partij, en was om zijne minzaamheid en voorbeeldig gedrag zeer bij zijne landgenooten in aanzien. Toen de verdeeldheden in Friesland zulk een hoogen trap bereikt hadden, dat het onmogelijk scheen aan dezelven een einde te maken, zonder dat er iemand benoemd werd, die, met het hoogste gezag bekleed, de partijen met zachtheid en des noods met geweld tot vereeniging kon dwingen, werd Dekama, vooral op aandrang van den Domheer Otto van Langen, Raad en gezant van keizer Maximiliaan, tot Potestaat van Friesland verkozen, naar het voerbeeld der voorvaderen, die, als de nood het hoogst geklommen was, meermalen tot dezen maatregel waren overgegaan. Door een groot gedeelte zijner partijgenooten en vele gematigden in den lande, die, ofschoon tegen eene eenhoofdige regering, thans geene andere uitkomst zagen, op den 2den Januarij 1494 tot die waardigheid verkozen, werd hij tien dagen later, door van Langen in naam des keizers met groote plegtigheid te Bolsward, in zijne betrekking bevestigd, en hem vier en twintig regters toegevoegd, om met hem de gewigtigste aangelegenheden des lands te behandelen. Aan de verwachtingen die men van hem koesterden, heeft hij echter in geenen deele voldaan, want, ofschoon bij alle schrijvers van zijnen tijd als een verstandig, opregt, vredelievend en onpartijdig man genoemd, die de eer van als opperste regeerder Friesland te besturen allezins waardig was, voerde hij evenwel als Potestaat niets uit en nam hij zelfs met van Langen de wijk uit Bolsward, toen de gemoederen aldaar opgewonden begonnen te worden, en de Vetkoopers zich tegen zijne verkiezing verzetteden. Zonder zich verder om zijne hooge betrekking te bekommeren, trok hij zich in
stilte terug op zijnen Stins te Baard, en leefde aldaar als een stil en vergeten burger, door het geheele land bemind en geëerd wegens zijne weldadigheid, zoowel als door zijne gastvrijheid en zijnen vriendschappelijken omgang met aanzienlijken en geringen. Zwaar voorzeker was de taak die hij zich op de schouders gelegd zag, maar onuitvoerbaar was die niet; het ontbrak hem evenwel aan vasten wil en de noodige moed, gepaard met voorzigtig beleid, om die met eer ten einde te brengen.
Nadat de Hertog van Saksen door vele voorname Friezen tot beschermheer was ingeroepen, onderwierp ook Dekama zich aan de vreemde heerschappij. Bij den Hertog schijnt hij zeer in gunst te hebben gestaan, althans hij werd in 1500 tot Raad van het nieuw ingestelde Hof van Friesland benoemd; eene betrekking welke voorzeker beter met zijnen aard, karakter en bekwaamheden overeenkwam, dan die van opperbestuurder van het gewest. Of hij onder de zes Raden, door Hertog