Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1706]
| |
voortgesproten uit een aanzienlijk geslacht, wiens afstammelingen de aanzienlijkste eerambten, onder de Ridderorde van Malta en in de Regeringen van Gelderland en Utrecht bekleed hebben, en werd geboren te Wolvega den 1sten November 1692. Hij genoot van zijnen vader het eerste onderwijs in de beginselen der wetenschappen en geleerde talen; werd vervolgens te Lingen ter schole besteld, alwaar hij, de lage klassen spoedig doorloopen zijnde, eenige tijd het onderwijs aan de Hoogeschool genoot; en van daar naar de Akademie van Groningen vertrok, van waar hij, na onder de Hoogleeraren Otto Verbruggen, Michaël Rossal en Adam Menso Isink, eenen goeden voorraad van geleerdheid opgedaan te hebben, zich naar de Leidsche Hoogeschool begaf, om aldaar de onderwijzing van Johannes à Mark, Johannes Wesselius, Franciscus Fabritius en Jacobus Perizonius te genieten. Nadat hij den 1sten April 1715 Proponent was geworden, werd hij in 1719 Predikant te Scherpenzeel in Friesland, welk beroep hij den 6den Augustus van dat jaar aanvaardde, hier verbleef hij tot in 1722, toen hij naar Nijkerk-Oldekerk-en-Faan in Groningerland vertrok, alwaar hij stond tot in 1735, wanneer hij verplaatst werd naar Oosterhesselen in Drenthe; na hier vier jaren verbeid te hebben, kwam hij ten jare 1739, te Gieten, mede in Drenthe, alwaar hij den 23sten Julij 1756 overleed. Byler was gehuwd geweest met Weina Overwal, bij wie hij zeven kinderen verwekt had, van welke alleen drie zoons den vader hebben overleefd, zijnde de oudste geweest Predikant te IJperen, en als emeritus den 15den Mei 1792 overleden; terwijl de tweede zich tot de krijgsdienst begaf, en de jongste Med. Doctor te Groningen is geweest. De lettervruchten, die deze kundige Leeraar door den druk heeft algemeen gemaakt, zijn: Somnium. Gron. 1718. 4o. Predikatie over Maleachie IV vs 2. Gron. 1719. 4o. Over de sterfte van het Rundvee. Gron. 1719. 4o, tweede druk 1730. 8o. Fasciculus librorum rariorum, acc. Cato pastoralis. Gron. 1730. 8o. Heylige Mengelstoffen. Gron. 1730. 8o. Over de gruwelijke zonde van Sodoma. Gron. 1731. 8o. H. Witzii Schediasme Theologiae Practicae. G. Meyer Weegschale des Heiligdoms. Gron. 1731. 8o. Libellorum rariorum partim editorum partim ineditorum fasciculus primus, continens: Jos. Teixerae de Portugaliae ortu etc. compendium. Friderici Henrici, Bohemorum Regis. Friderici filii, prosapia etc. Geo. Johnii Oratio de fundatione et conservatione Academiae Heidelbergensis. Groningae. 1733. 8o. | |
[pagina 1707]
| |
Byler was een hevig ijveraar voor het Huis van Oranje. Bekend is daaromtrent deze bijzonderheid; hij kondigde den 6den October 1748 van den Predikstoel af, dat hij den volgenden Zondag (13 October) eene Redevoering doen zou: ‘die nooit voorheen verhandeld was en mogelijk namaals niet weder voorgesteld zou worden.’ Hij predikte dien dag over Prediker I vs. 16 en 17, daarbij uitbundig uitweidende in den lof van het Huis van Oranje en met geweld allen aansporende om de erfelijke verheffing in de provincie Drenthe, even als in andere provinciën tot stand te brengen, terwijl hij de andersgezinden uitkreet voor kwalijkgezinden en heerschzuchtigen. Byler bragt, zoo hierdoor als door andere middelen, in Drenthe veel toe tot de verheffing van Willem IV tot Erfstadhouder enz.
Zie Engelsma, Volgl. van Predik. der Class. van Zevenwouden, bl. 277; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 30, 33; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Glasius, Godgel. Nederl, uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|