Zwolle gedeserteerd, en te Groningen gekomen, waar Meindert Minnes van der Thynen hem gebruikte tot het maken van biesbruggen, die dienen moesten om Koevorden te hernemen, welk werk hij niet wel iedereen durfde toevertrouwen. Buter, die aan den drank verslaafd was, bragt echter alles wat hij voor zijnen stadgenoot deed aan zijnen baas, een Roomschgezind hoedenmaker over, zonder dat die man evenwel eenig misbruik daarvan schijnt gemaakt te hebben. Buter werd ook onderscheidene keeren naar Dalen bij zekeren huisman gezonden, die alle dagen binnen Koevorden kwam, ten einde daar berigten omtrent die vesting in te winnen, doch de laatste maal, dat hij derwaarts gezonden was, viel er, juist als Buter bij den huisman aankwam, een schot binnen Koevorden, waarvan hij zoodanig verschrikte dat hij het naar den kant van Groningen op een loopen zette en omtrent even wijs terugkwam als hij vertrokken was. Hij had het bestuur over het leggen van de biesbruggen over de grachten van het bolwerk Holland, waardoor hij krachtdadig medewerkte tot het nemen van die vesting. Na de bemagtiging van Koevorden werd Buter aldaar doodgraver. Tot loon van zijne gewigtige dienst bij de verrassing dier stad werd hij met eenen zilveren beker beschonken, waarop een Latijnsch opschrift voorkomt en welke thans nog bij de bediening van het H. Avondmaal bij de Hervormden te Koevorden gebruikt wordt.
Zie Sylvius, Saken van Staat en Oorlog, D. I. bl. 520, 522; Montanus en Verwey, Leven van Willem III, D. I. bl. 489, 491; 't Ontroerde Nederl., bl. 505; Scheltema, Geschied en Letterk. Mengelw., D. II. St. II. bl. 89-91, 93, 95; Drenthsche Volks-Almanak 1837, bl. 54 en 55.