[Johan Christoph Busing]
BUSING (Johan Christoph), legde zich aan de Hoogeschool te Leiden op de Godgeleerdheid toe, en werd, na volbragte studie Hulpprediker te Amsterdam. Van hier vertrok hij in 1764 als Hoogleeraar der Godgeleerdheid, alsmede der Oostersche en Grieksche talen naar Bremen; in welke betrekking hij werkzaam bleef tot aan zijn overlijden in 1802; nadat hem in 1766 eershalve het Doctoraat in de Godgeleerdheid door de Geldersche Hoogeschool was aangeboden. Een vrij groot aantal geschriften van onderscheidene aard moeten door hem zijn in het licht gegeven, ons zijn slechts bekend:
H. Witsius, Vreedelievende Aanmerkingen over de verschillen, die onder de Rampzalige Naamen van Antimonianen, Wetbestrijders en Neomianen Nieuw wettische, in Brittanjen toen zweefden, uyt het Latyn vertaeld door J.C. Büsing met eene Voorreeden van Wilh. Peiffers. Amst. 1754. 8o.
Gods kinderen den Beelde van Gods Zoon gelykvormig of het deugdenbeeld van Christus zich openbarende in de geloovigen, met een aanhangsel van D. Gerardus Kulenkamp, waarin de eygentlyke ontfangenis van den Heere Jezus in Maria, door de boven Natuurlyke Werking des Heylige Geestes, Mariaas besoek aan Elisabeth, en hare Lofzangen volgens Lukas I vs. 28 tot 55 letterlyk verklaard, en by overbrenging Geestelyk toegepast werdt. Amst. 1754. 8o.
Salomons Wyse lessen of XII Leerredenen over Prediker XI:9 en XII:7. Amst. 1764. 8o.
Dissertatio inauguralis de clauso per tonitrua et ignem Paradiso. Harder. 1769.
Zie van Abkoude, Naamr. van Nederd. Boeken; de zelfde en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Bouman, Gesohied. der Gelders. Hooges., D. II. bl. 418, 419 in noot.