mond, Graaf van Buren, tot Stadhouder; maar bevestigde Burmania als Drost en Slotvoogd van Koevorden met een jaarlijksch inkomen van 400 Carolusgulden en ½ gedeelte der boeten, onder verpligting echter om tegen betaling van 640 goudguldens, steeds 27 behoorlijk gewapende soldaten op het kasteel te hebben. Desniettegenstaande was hij een groot tegenstander van de dwingelandij der Spanjaarden, en vooral gebeten op den Kettermeester Lindanus, die met uitgestrekte magt ten jare 1557 in Friesland gezonden werd. Hij was de eerste der gelastigden, om namens de Staten hem voor het Hof in regten te betrekken, en de stoutmoedige taal van hem en zijne mederegenten had dan ook ten gevolg, dat deze gewetensdwingeland, ofschoon door den Stadhouder Jan van Ligne, Graaf van Aremberg, beschermd, naar elders verplaatst werd. Burmania overleed in 1563, bij zijne echtgenoote Deytzen Unema, twee zonen Upco van Burmania en Jan van Burmania, nalatende.
Zie Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 24 en 25; van Lennep en Bofdijk, Merkw. Kast. in Nederl., D. II. bl. 97.