Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk

[Franco Petri Burgersdijck]

BURGERSDIJCK (Franco Petri) of Burghersdijck, zich ook noemende Franco Burgerdicius, zoon van Petrus Burgersdijck - die zich in Der Redenryckers stichtige 't samencomste te Schiedam als beoefenaar der Nederduitsche Dichtkunst deed kennen - en van Katryna N....., zag het eerste levenslicht te Lier in Delfland, den 3den Mei 1590. Zijn vader zond hem, toen hij veertien jaren oud was, naar Amersfoort, om aldaar onder het opzigt van Jan Gesselius, in de eerste beginselen der Letterkunde, te worden onderwezen, na aldaar twee jaren te zijn verbleven en goede vorderingen in het Latijn en Grieksch te hebben gemaakt, breidde hij verder zijne kundigheden te Delft uit, onder Jacoh Lasson en Daniel Plancius, van daar begaf hij zich in 1610 naar Leiden, waar hij gedurende vier jaren de lessen over de Wijsbegeerte hoorde van Gilbert Jacchaeus, over het Grieksch van Daniel Heinsius, over de Romeinsche Oudheden en Geschiedenis van Dominicus Baudius en Pieter Cunaeus en over de Godgeleerdheid van Johan Polyander. Van Leiden begaf hij zich naar Frankrijk, met voornemen om over Duitschland naar huis te keeren; maar zich als Akademieburger te Saumur hebbende doen inschrijven en een half jaar in die stad gewoond hebbende, werd hij tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte aan die Hoogeschool bevorderd. Na een vijfjarig verblijf aldaar keerde hij in 1619 naar Leiden terug, waar men hem in Maart van het volgende jaar tot Hoogleeraar in de Redekunde aanstelde. In het begin des volgenden jaars werd hem ook het onderwijs der Zedekunde, en bijna te gelijkertijd de waardigheid van Gewoon Hoogleeraar opgedragen, welken laatstgenoemden post hij in het jaar 1628 verwisselde met dien van Hoogleeraar in de Natuurkunde, dien hij, even als het Hoogleeraarschap in de Redeneerkunde, met lof bekleedde tot aan zijne dood, welke den 19den Februarij 1635

voorviel, uit zijn huwelijk met de dochter van Jakob Verboom, Burgemeester van Leiden, twee kinderen nalatende, onder welke Pieter Burgersdijck, die volgt.

Hij is bij Meursius en in de Icones van van der Aa afgebeeld.

De werken door hem in druk uitgegeven zijn:

Idea Philosophiae naturalis. Leyd. 1626, ib. 1652. 16^o, welk werk later in het Nederduitsch vertaald is onder den titel:

Ontwerp der Natuurlijke Wijsbegeerte. 8^o.

Idea Philosophiae moralis. Lugd. Bat. 1626, ib. 1629. 16^o, vertaald onder den titel:

Ontwerp der Wijsbegeerte. 8^o.

Institutiones Logicae. Lugd. 1626. ib. 1635. 12^o, later in het Nederduitsch vertaald onder den titel:

Onderwijs of Oefening der Redekunst. 1646. 8^o.

Synopsis Institutionum logicarum, in het Nederduitsch vertaald onder den titel:

Kort Begryp of Oefening der Redekunst. Amst. 1658. 8^o.

De Usu logices, liber singularis.

Institutiones Physicae, vertaald onder den titel van:

Onderwijs der Natuur-Weetenschappen. Amst. 1649. 8^o.

Collegium Physicum Disputationibus XXXII absolutum. Lugd. 1637. 12^o.

Institutionum Metaphysicorum Libri II Opus posthumum, Lugd. 1640. ib. 1653. 16^o.

Idea Oeconomicae et Politicae doctrinae. Opus posthumum. Lugd. 1654. 4^o.

Rederyck- en Letterkonst.

Zie Bleyswijck, Beschr. van Delft, bl. 809 en 810; van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Witsen Geysbeek. Biogr. Woordenb. der Nederd. Dichters, D. I. bl. 452; Collot d'Escury, Holland's Rijkdom, D. V. bl. 245-249; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. I. bl. 126, 148, 149, 198, 207, 222, D. II. T en B. bl. 107; Biogr. Univers.